HOOFDSTUK III. - Toepassingsmodaliteiten

Afdeling I. - Algemene toepassingsmodaliteiten

Art. 3. Camerabewaking op de arbeidsplaats met of zonder bewaring van de beeldgegevens is enkel toegelaten voor zover voldaan is aan de voorwaarden zoals bepaald in de artikelen 4 tot en met 11.
Onderafdeling 1. - Finaliteits- en proportionaliteitsprincipe
1. Finaliteit

Art. 4.
§ 1.Camerabewaking op de arbeidsplaats is enkel toegelaten voor het nastreven van één van de volgende doeleinden :
1° de veiligheid en gezondheid;
2° de bescherming van de goederen van de onderneming;
3° de controle van het productieproces.
De controle van het productieproces kan betrekking hebben op zowel de machines als op de werknemers.
Als de controle enkel betrekking heeft op de machines, beoogt zij de goede werking ervan na te gaan.
Als de controle betrekking heeft op de werknemers, betreft zij de evaluatie en verbetering van de werkorganisatie;
4° de controle van de arbeid van de werknemer conform artikel 9, § 2.
Het nastreven van dit doeleinde mag niet tot gevolg hebben dat beslissingen en beoordelingen door de werkgever enkel gebaseerd worden op gegevens die via camerabewaking verkregen werden.

§ 2. De werkgever dient het doeleinde van de camerabewaking duidelijk en expliciet te omschrijven.
Commentaar :
Deze collectieve arbeidsovereenkomst laat de mogelijkheid voor het gebruik van camera's voor opleidingsdoeleinden onverlet aangezien dit geen bewaking betreft.
Er moet bovendien opgemerkt worden dat bij geheime camerabewaking de bepalingen van het strafwetboek gelden en dat deze vorm van bewaking enkel in overeenstemming met de voorschriften van het wetboek van strafvordering kan ingevoerd worden.
Tenslotte beoogt artikel 4, § 1, 4° niet om de werknemer voortdurend in beeld te brengen.

Art. 5. De camerabewaking is voortdurend als de camera of camera's op permanente wijze functioneren.
De camerabewaking is tijdelijk als de camera of camera's hetzij tijdelijk hetzij vast geïnstalleerd zijn maar slechts gedurende één of meerdere perioden functioneren.

Art. 6.

§ 1. Naar gelang het nagestreefde doeleinde is camerabewaking voortdurend of tijdelijk.

§ 2. Camerabewaking mag voortdurend of tijdelijk zijn indien één van de volgende doeleinden nagestreefd wordt :
- de veiligheid en gezondheid;
- de bescherming van de goederen van de onderneming;
- de controle van het productieproces die enkel betrekking heeft op de machines.

§ 3. Camerabewaking mag enkel tijdelijk zijn als één van de volgende doeleinden nagestreefd wordt :
- de controle van het productieproces die betrekking heeft op de werknemers;
- de controle van de arbeid van de werknemer.
Commentaar :
Voortdurende camerabewaking is enkel toegelaten met het oog op de veiligheid en gezondheid, met het oog op de bescherming van de goederen van de onderneming en met het oog op de controle van het productieproces, die enkel betrekking heeft op de machines.
Dat wil zeggen dat voortdurende camerabewaking van de werknemer niet toegelaten is en voortdurende camerabewaking van machines enkel toegelaten is in de mate dat het niet de bedoeling is om de werknemer te viseren.
Onder dezelfde voorwaarden is tijdelijke camerabewaking met het oog op de veiligheid en gezondheid, met het oog op de bescherming van de goederen van de onderneming en met het oog op de controle van het productieproces, die enkel betrekking heeft op de machines, toegelaten.

2. Proportionaliteit

Art. 7. De werkgever mag de camerabewaking niet aanwenden op een wijze die onverenigbaar is met het uitdrukkelijk omschreven doeleinde.
De camerabewaking dient, uitgaande van dit doeleinde, toereikend, ter zake dienend en niet overmatig te zijn.

Art. 8. In principe mag de camerabewaking geen inmenging in de persoonlijke levenssfeer van de werknemer tot gevolg hebben.
Als de camerabewaking wel een inmenging in de persoonlijke levenssfeer van de werknemer tot gevolg heeft, moet de inmenging tot een minimum beperkt worden. Met het oog hierop moet de procedure bepaald in de artikelen 10 t.e.m. 11 nageleefd worden.
Onderafdeling 2. - Procedurevoorwaarden

3. Informatie

Art. 9.
§ 1.Voorafgaandelijk en bij het opstarten van de camerabewaking moet de werkgever de ondernemingsraad over alle aspecten van de camerabewaking informatie verschaffen, zoals bepaald in § 4 en overeenkomstig de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 9 van 9 maart 1972 houdende ordening van de in de Nationale Arbeidsraad gesloten nationale akkoorden en collectieve arbeidsovereenkomsten betreffende de ondernemingsraden.
Bij ontstentenis van een ondernemingsraad wordt deze informatie verschaft aan het comité voor preventie en bescherming op het werk of, bij ontstentenis daarvan, aan de vakbondsafvaardiging van de onderneming of, bij ontstentenis daarvan, aan de werknemers.

§ 2. Wanneer de camerabewaking de controle van de arbeidsprestaties tot doel heeft, en meer bepaald de meting en de controle met het oog op het bepalen van het loon of implicaties heeft ten aanzien van de rechten en verplichtingen van het toezichthoudend personeel, verschaft de werkgever deze informatie in het kader van de procedure bepaald bij artikel 11 en verder van de wet van 8 april 1965 betreffende de arbeidsreglementen.

§ 3. Bij het opstarten van de camerabewaking moet de werkgever de betrokken werknemers informatie verschaffen over alle aspecten van de camerabewaking, zoals bepaald in § 4.

§ 4. De informatie die krachtens dit artikel moet verschaft worden, heeft betrekking op minstens de volgende aspecten van de camerabewaking :
- het nagestreefde doeleinde;
- het feit of de beeldgegevens al dan niet bewaard worden;
- het aantal en de plaatsing van de camera('s);
- de betrokken periode of perioden gedurende dewelke de camera(`s) functioneert (functioneren).
Commentaar
De bij dit artikel bedoelde informering heeft tot doel om de transparantie met betrekking tot de camerabewaking te vergroten en een dialoog mogelijk te maken en zodoende de invoering ervan in een klimaat van vertrouwen te laten plaats hebben.
In het in § 2 bedoelde specifieke geval van meting en controle met het oog op het bepalen van het loon of van implicaties ten aanzien van de rechten en verplichtingen van het toezichthoudend personeel, gelden krachtens de wet van 8 april 1965 betreffende de arbeidsreglementen specifieke regels. De werknemer kan meer bepaald op elk ogenblik en zonder tussenpersoon - onverminderd het recht op bijstand van zijn vakbondsafgevaardigde - inzage nemen van het arbeidsreglement en de wijzigingen eraan. De werkgever geeft hem hier bovendien een afschrift van.

4. Consultatie

Art. 10.
§ 1. Als naar aanleiding van de informatie bedoeld bij artikel 9 blijkt dat de camerabewaking implicaties voor de persoonlijke levenssfeer van één of meerdere werknemers kan hebben, wijdt de ondernemingsraad of, bij ontstentenis daarvan, het comité voor preventie en bescherming op het werk, een onderzoek aan de maatregelen die dienen genomen te worden om de inmenging in de persoonlijke levenssfeer tot een minimum te beperken zoals voorgeschreven in artikel 8.
§ 2. Indien de camerabewaking ingevoerd wordt met het oog op één van de doelstellingen vermeld in artikel 6, § 3 en bij ontstentenis van een ondernemingsraad of een comité voor preventie en bescherming op het werk, wordt het onderzoek bedoeld in de vorige paragraaf in samenspraak tussen de werkgever en de vakbondsafvaardiging uitgevoerd.

Art. 11. De ondernemingsraad of, bij ontstentenis daarvan, het comité voor preventie en bescherming op het werk moet bovendien regelmatig de gehanteerde bewakingssystemen evalueren en voorstellen doen met het oog op herziening in functie van de technologische ontwikkelingen.

Afdeling II. - Specifieke toepassingsmodaliteiten

Art. 12. Onverminderd de bepalingen van afdeling I, dient camerabewaking met bewaring van de beeldgegevens bovendien te voldoen aan de artikelen 13 en 14.

Art. 13.
§ 1. De werkgever moet de verkregen beelden te goeder trouw en in overeenstemming met het eraan gegeven doeleinde verwerken.

§ 2. Indien de verkregen beelden gebruikt worden voor andere doeleinden dan deze waarvoor de camerabewaking ingevoerd werd, dan moet de werkgever ervoor zorgen dat dit gebruik verenigbaar is met het oorspronkelijke doeleinde en dat alle maatregelen genomen worden om, gelet op de context, interpretatiefouten te vermijden.

Art. 14. De werknemers kunnen op elk moment beroep doen op de bepalingen van de artikelen 10, 12 en 13 van de wet van 8 december 1992.
Zij hebben bij de uitoefening van deze rechten, recht op bijstand van hun vakbondsafgevaardigde.