Publicatie : 2018-04-16
|
FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN |
en tot wijziging van de wet van 21 maart 2007 tot regeling van de plaatsing en het gebruik van bewakingscamera's,
van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten
en van de wet van 2 oktober 2017 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid (1)
FILIP, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :
HOOFDSTUK 1. - Inleidende bepaling
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.
HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van de wet op het politieambt
Art. 2. In de wet op het politieambt wordt "Hoofdstuk IV. - Opdrachten van de politiediensten" vernummerd en wordt het "Hoofdstuk III. - Opdrachten van de politiediensten".
Art. 3. In dezelfde wet, onder het nieuwe hoofdstuk III, zoals vernummerd door artikel 2, worden de opschriften van de volgende afdelingen en onderafdelingen opgeheven :
1° "Afdeling 1. - De opdrachten van de politiediensten en het vervullen van die opdrachten";
2° "Onderafdeling 1. - De specifieke opdrachten van de politiediensten";
3° "Onderafdeling 2. - De vorm waarin en de voorwaarden waaronder de opdrachten worden vervuld".
Art. 4. In dezelfde wet worden de artikelen 26 tot 46 gegroepeerd onder een nieuw hoofdstuk IV met als opschrift "Hoofdstuk IV. - De algemene vorm en voorwaarden van uitvoering van de opdrachten".
Art. 5. In het nieuwe hoofdstuk IV, ingevoegd bij artikel 4, wordt, vóór artikel 26, een afdeling 1 ingevoegd met als opschrift "Afdeling 1. - Zichtbaar gebruik van camera's".
Art. 6. In afdeling 1 van hoofdstuk IV van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 5, wordt een artikel 25/1 ingevoegd, luidende :
"Art. 25/1. § 1. Deze afdeling regelt de plaatsing en het gebruik van camera's op zichtbare wijze door de politiediensten.
De camera's waarvan de modaliteiten voor plaatsing en gebruik door de politiediensten worden geregeld door of krachtens een bijzondere wetgeving worden niet beoogd door deze afdeling.
§ 2. De bepalingen onder deze afdeling zijn van toepassing op de politiediensten, wanneer ze in real time toegang hebben tot beelden van bewakingscamera's geplaatst door andere verantwoordelijken voor de verwerking, met toepassing van de wet van 21 maart 2007 tot regeling van de plaatsing en het gebruik van bewakingscamera's of van andere wetten, als deze toegang opname van de beelden bij de politiediensten zelf inhoudt.".
Art. 7. In dezelfde afdeling 1 wordt een artikel 25/2 ingevoegd, luidende :
"Art. 25/2. § 1. Voor de toepassing van deze wet, wordt verstaan onder :
1° mobiele camera : de camera die wordt verplaatst tijdens het gebruik ervan;
2° tijdelijk vaste camera : de camera die voor een beperkte tijd op een plaats wordt opgesteld;
3° intelligente camera : de camera die ook onderdelen en software bevat, die al dan niet gekoppeld aan registers of bestanden, de verzamelde beelden al dan niet autonoom kunnen verwerken;
4° niet-besloten plaats : elke plaats die niet door een omsluiting is afgebakend en vrij toegankelijk is voor het publiek, waaronder de openbare wegen beheerd door de openbare overheden bevoegd voor het wegbeheer;
5° voor het publiek toegankelijke besloten plaats : elk gebouw of elke door een omsluiting afgebakende plaats, bestemd voor het gebruik door het publiek waar diensten aan het publiek kunnen worden verstrekt;
6° niet voor het publiek toegankelijke besloten plaats : elk gebouw of elke door een omsluiting afgebakende plaats die uitsluitend bestemd is voor het gebruik door de gewoonlijke gebruikers;
7° omsluiting : afbakening van een plaats bestaande uit minstens een duidelijke visuele afscheiding of een aanduiding waardoor de plaatsen duidelijk van elkaar onderscheiden kunnen worden.
§ 2. Wordt als zichtbaar beschouwd :
1° het gebruik van vaste camera's, in voorkomend geval tijdelijk, aangegeven met een door de Koning vastgesteld pictogram, na advies van de bevoegde toezichthoudende autoriteit voor de verwerking van persoonsgegevens;
2° het gebruik van mobiele camera's
a) hetzij gemonteerd aan boord van politievoertuigen, -vaartuigen, -luchtvaartuigen of elk ander vervoermiddel van de politie, dat als dusdanig geïdentificeerd kan worden;
b) hetzij met mondelinge waarschuwing uitgaande van leden van het operationeel kader van de politiediensten, die als dusdanig identificeerbaar zijn.".
Art. 8. In dezelfde afdeling 1 wordt een artikel 25/3 ingevoegd, luidende :
"Art. 25/3. § 1. In het kader van hun opdrachten, kunnen de politiediensten camera's op zichtbare wijze gebruiken, onder de volgende voorwaarden :
1° in de niet-besloten plaatsen en de besloten plaatsen waarvan zij de beheerder zijn : vaste, tijdelijk vaste of mobiele camera's, die in voorkomend geval intelligent zijn;
2° in voor het publiek toegankelijke besloten plaatsen, waarvan zij niet de beheerder zijn :
a) mobiele camera's, die in voorkomend geval intelligent zijn, tijdens de duur van een interventie;
b) vaste en tijdelijk vaste camera's, die in voorkomend geval intelligent zijn, mits het akkoord van de beheerder van de plaats, in de luchthavens, havenfaciliteiten zoals bedoeld in artikel 5, 6°, van de wet van 5 februari 2007 betreffende de maritieme beveiliging, stations van het openbaar vervoer, en plaatsen die door hun aard aan een bijzonder veiligheidsrisico onderhevig zijn, aangeduid bij koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, waarvan het ontwerp voor advies wordt voorgelegd aan de bevoegde toezichthoudende autoriteit voor de verwerking van persoonsgegevens;
c) tijdelijk vaste camera's, die in voorkomend geval intelligent zijn, in het kader van de uitvoering van gespecialiseerde opdrachten van bescherming van personen, tijdens de duur van de operatie;
d) tijdelijk vaste camera's, die in voorkomend geval intelligent zijn, in het kader van de uitvoering van gespecialiseerde opdrachten van bescherming van goederen, voor zover de beheerder van de plaats zich hiertegen niet heeft verzet, tijdens de duur van de operatie;
3° in niet voor het publiek toegankelijke besloten plaatsen, waarvan zij niet de beheerders zijn :
a) mobiele camera's, die in voorkomend geval intelligent zijn, tijdens de duur van een interventie;
b) tijdelijk vaste camera's, die in voorkomend geval intelligent zijn, in het kader van de uitvoering van gespecialiseerde opdrachten van bescherming van personen, tijdens de duur van de operatie;
c) tijdelijk vaste camera's, die in voorkomend geval intelligent zijn, in het kader van de uitvoering van gespecialiseerde opdrachten van bescherming van goederen, voor zover de beheerder van de plaats zich hiertegen niet heeft verzet, tijdens de duur van de operatie;
§ 2. Het zichtbare gebruik van camera's voor het inwinnen van informatie van bestuurlijke politie bedoeld in artikel 44/5, § 1, is uitsluitend toegelaten in de gevallen bedoeld in artikel 44/5, § 1, eerste lid, 2° tot 6°. Wat artikel 44/5, § 1, eerste lid, 5°, betreft, kan dat gebruik bovendien alleen worden toegelaten ten aanzien van de categorieën van personen bedoeld in artikelen 18, 19 en 20.
§ 3. Camera's mogen noch beelden opleveren die de intimiteit van een persoon schenden, noch gericht zijn op het inwinnen van informatie over de raciale of etnische oorsprong van een persoon, zijn religieuze of levensbeschouwelijke overtuigingen, zijn politieke opvattingen, zijn vakbondslidmaatschap, zijn gezondheidstoestand, zijn seksleven of zijn seksuele geaardheid.".
Art. 9. In dezelfde afdeling 1 wordt een artikel 25/4 ingevoegd, luidende :
"Art. 25/4. § 1.Een politiedienst kan camera's plaatsen en gebruiken overeenkomstig artikel 25/3, of op zichtbare wijze gebruik maken van camera's geplaatst door derden zoals bedoeld in artikel 25/1, § 2, op het grondgebied dat onder zijn bevoegdheid valt, na voorafgaande principiële toestemming van :
1° de gemeenteraad, wanneer het gaat om een politiezone;
2° de minister van Binnenlandse Zaken of zijn gemachtigde, voor de diensten van de federale politie.
§ 2. Om deze toestemming te bekomen wordt er een aanvraag ingediend bij de in paragraaf 1 aangewezen bevoegde overheid door :
1° de korpschef, wanneer het gaat om een politiezone;
2° de territoriaal bevoegde bestuurlijke directeur- coördinator, of de directeur van de aanvragende dienst, wanneer het gaat om een dienst die deel uitmaakt van de federale politie.
De in het eerste lid bedoelde toestemmingsaanvraag preciseert het type camera, de doeleinden waarvoor de camera's zullen worden geïnstalleerd of gebruikt, evenals de gebruiksmodaliteiten ervan, en voor wat betreft de vaste camera's ook de plaats. Deze aanvraag houdt rekening met een impact- en risicoanalyse op het vlak van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en op operationeel niveau, met name wat de categorieën van verwerkte persoonsgegevens betreft, de proportionaliteit van de aangewende middelen, de te bereiken operationele doelstellingen en de bewaartermijn van de gegevens die nodig is om deze doelstellingen te bereiken.
Bij wijziging van het type camera of van de gebruiksdoeleinden ervan, alsook wat de vaste camera's betreft, in geval van wijziging van de plaats, wordt een nieuwe toestemming aangevraagd.
§ 3. In geval van met redenen omklede hoogdringendheid, waarbij de in paragraaf 1 bedoelde toestemming nog niet werd bekomen, vraagt de korpschef dan wel de bestuurlijke directeur-coördinator of de directeur van de aanvragende dienst, afhankelijk van het geval, mondeling de toestemming aan de bevoegde overheid om gebruik te maken van camera's in het kader van de specifieke opdracht die de hoogdringendheid rechtvaardigt. Deze mondelinge toestemming wordt vervolgens zo spoedig mogelijk schriftelijk bevestigd door de bevoegde overheid.
Wat betreft de politiezones, kan de bevoegde overheid vertegenwoordigd worden door de betrokken burgmeester om de mondelinge toestemming te geven in het geval van hoogdringendheid zoals bedoeld in het eerste lid.
§ 4. Elke beslissing tot toestemming bedoeld in paragraaf 1 wordt ter kennis gebracht van de procureur des Konings.
In het geval bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 2°, wordt de beslissing tot toestemming ter kennis gebracht van de burgemeester en de korpschef.
De in paragraaf 1 bedoelde toestemming wordt openbaar gemaakt wanneer zij betrekking heeft op opdrachten van bestuurlijke politie.
§ 5. De in paragraaf 1 bedoelde toestemming wordt niet gevraagd, als het gaat om het plaatsen en het gebruik van camera's in besloten plaatsen waarvan de politiediensten de beheerders zijn.
Art. 10. In dezelfde afdeling 1 wordt een artikel 25/5 ingevoegd, luidende :
"Art. 25/5. § 1. Het gebruik van camera's vindt plaats op beslissing en onder de verantwoordelijkheid van de politieambtenaar bedoeld in de artikelen 7 tot 7/3, die waakt over de naleving van de proportionaliteits- en subsidiariteitsbeginselen.
§ 2. Wanneer andere personen dan leden van de politiediensten in real time toegang hebben tot de beelden van de camera's waarvan de plaatsing en het gebruik door deze wet worden geregeld, in het kader van de uitoefening van de bevoegdheden die hen worden toevertrouwd door of krachtens de wet die hun opdrachten regelt, gebeurt het bekijken van deze beelden in real time onder toezicht van de politiediensten, behoudens in de gevallen waarin de wet voorziet.".
Art. 11. In dezelfde afdeling 1 wordt aan artikel 25/6 ingevoegd, luidende :
"Art. 25/6. De informatie en persoonsgegevens die verzameld worden door middel van camera's kunnen worden geregistreerd en bewaard voor een duur van niet meer dan twaalf maanden, te rekenen vanaf de registratie ervan, tenzij in een andere termijn voorzien wordt in afdeling 12 van dit hoofdstuk.".
Art. 12. In dezelfde afdeling 1 wordt een artikel 25/7 ingevoegd, luidende :
"Art. 25/7. § 1. De toegang tot de in artikel 25/6 bedoelde persoonsgegevens en informatie wordt toegelaten gedurende een periode van een maand, te rekenen vanaf de registratie ervan, op voorwaarde dat het operationeel gemotiveerd is en dat het noodzakelijk is voor de uitoefening van een welbepaalde opdracht.
Na de eerste bewaarmaand is de toegang tot die persoonsgegevens en informatie enkel voor doeleinden van gerechtelijke politie mogelijk mits een schriftelijke en met redenen omklede beslissing van de procureur des Konings.
De toegang tot deze persoonsgegevens en informatie is beveiligd, alle toegangen worden dagelijks bijgewerkt en de concrete redenen van de bevragingen worden geregistreerd.
§ 2. De persoonsgegevens en informatie bedoeld in paragraaf 1 kunnen na anonimisering worden gebruikt voor didactische en pedagogische doeleinden in het kader van de opleiding van de leden van de politiediensten.".
Art. 13. In dezelfde afdeling 1 wordt een artikel 25/8 ingevoegd, luidende :
"Art. 25/8. Een register met alle gebruiken van camera's wordt bijgehouden bij de betrokken politiedienst en op een digitale wijze bewaard. De Koning bepaalt de inhoud van dit register, na advies van de bevoegde toezichthoudende autoriteit voor de verwerking van persoonsgegevens.
Een nationaal register met de geolocalisatie van alle door de politiediensten gebruikte vaste camera's wordt door de federale politie bijgehouden en op digitale wijze bewaard.
De in het eerste en tweede lid bedoelde registers worden, op verzoek, ter beschikking gesteld van de bevoegde toezichthoudende autoriteit voor de verwerking van persoonsgegevens, van het Controleorgaan op de politionele informatie, van de bestuurlijke en gerechtelijke politieoverheden, van de functionaris voor gegevensbescherming, en van de consulent voor de veiligheid en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer bedoeld in artikel 44/3, § 1.".
Art. 14. In hoofdstuk IV van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 4, wordt artikel 26 geplaatst onder een nieuwe afdeling 2 met als opschrift "Afdeling 2. - Bezoek van bepaalde plaatsen".
Art. 15. In hetzelfde hoofdstuk IV worden de artikelen 27 tot 29 gegroepeerd onder een nieuwe afdeling 3 met als opschrift "Afdeling 3. - Fouilleringen".
Art. 16. In hetzelfde hoofdstuk IV worden de artikelen 30 tot 33septies gegroepeerd onder een nieuwe afdeling 4 met als opschrift "Afdeling 4. - Bestuurlijke inbeslagneming en aanhouding".
Art. 17. In hetzelfde hoofdstuk IV wordt artikel 34 geplaatst onder een nieuwe afdeling 5 met als opschrift "Afdeling 5. - Identiteitscontrole".
Art. 18. In hetzelfde hoofdstuk IV wordt artikel 35 geplaatst onder een nieuwe afdeling 6 met als opschrift "Afdeling 6. - Bescherming tegen publieke nieuwsgierigheid".
Art. 19. In hetzelfde hoofdstuk IV wordt artikel 36 geplaatst onder een nieuwe afdeling 7 met als opschrift "Afdeling 7. - Berekening van de termijnen".
Art. 20. In hetzelfde hoofdstuk IV worden de artikelen 37 tot 39 gegroepeerd onder een nieuwe afdeling 8 met als opschrift "Afdeling 8. - Gebruik van dwangmiddelen".
Art. 21. In hetzelfde hoofdstuk IV wordt artikel 40 geplaatst onder een nieuwe afdeling 9 met als opschrift "Afdeling 9. - Processen-verbaal".
Art. 22. In hetzelfde hoofdstuk IV wordt artikel 41 geplaatst onder een nieuwe afdeling 10 met als opschrift "Afdeling 10. - Identificatie en legitimatie".
Art. 23. In hetzelfde hoofdstuk IV worden de artikelen 42 tot 44 gegroepeerd onder een nieuwe afdeling 11 met als opschrift "Afdeling 11. - Bijstand bij de uitvoering van de opdrachten en "sterke arm"".
Art. 24. In hetzelfde hoofdstuk IV wordt de afdeling 1bis "Het informatiebeheer" vernummerd en wordt het afdeling 12.
Art. 25. In artikel 44/1, § 1, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 18 maart 2014, worden de woorden "hoofdstuk IV" vervangen door de woorden "hoofdstuk III".
Art. 26. In artikel 44/2, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 18 maart 2014 en gewijzigd bij de wet van 27 april 2016, wordt een paragraaf 3 ingevoegd, luidende :
" § 3. Wanneer in de uitvoering van de opdrachten van bestuurlijke en gerechtelijke politie, technische hulpmiddelen worden gebruikt om automatisch persoonsgegevens en informatie van technische aard te verzamelen, zodanig gestructureerd dat zij rechtstreeks kunnen worden teruggevonden, worden deze gegevens verwerkt in een technische gegevensbank.
Een technische gegevensbank wordt gecreëerd ingevolge het gebruik van :
1° intelligente camera's voor de automatische nummerplaatherkenning;
2° intelligente systemen voor de automatische nummerplaatherkenning.
Onder intelligente systemen voor de automatische nummerplaatherkenning wordt verstaan elke intelligente software die het mogelijk maakt om automatisch de door camera's geregistreerde beelden te verwerken, om de nummerplaatgegevens eruit te halen op basis van bepaalde vooropgestelde criteria.
Een technische gegevensbank kan zowel op lokaal als op nationaal niveau gecreëerd worden.
De voorwaarden voor de oprichting van dit type van gegevensbank en de voorwaarden voor de verwerking van de persoonsgegevens en informatie die hierin worden bijgehouden worden verder bepaald in artikelen 44/11/3sexies tot 44/11/3decies.".
Art. 27. In artikel 44/3, § 1, derde lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 18 maart 2014 en gewijzigd bij de wetten van 26 maart 2014 en 27 april 2016, worden de woorden "en § 3" ingevoegd tussen de woorden "artikel 44/2, § 1" en het woord "verwerkt".
Art. 28. In artikel 44/4 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 18 maart 2014 en gewijzigd bij de wetten van 26 maart 2014 en 27 april 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 2, tweede lid, worden de woorden "en § 3," ingevoegd tussen de woorden "artikel 44/2, § 1" en het woord "betreft";
2° het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 4, luidende :
" § 4. De ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie bepalen bij gemeenschappelijke richtlijn de toereikende, terzake dienende en niet overmatige maatregelen met betrekking tot de koppeling of correlatie van de technische gegevensbanken bedoeld in artikel 44/2, § 3, met de gegevensbanken bedoeld in artikel 44/2, § 1 en 2, of met andere gegevensbanken waartoe de politiediensten toegang hebben door of krachtens de wet of internationale verdragen die België binden.
Deze gemeenschappelijke richtlijn houdt rekening met criteria inzake tijd, ruimte en frequentie van de koppelingen en correlaties. Zij wijst minstens de overheid aan die dit soort maatregelen toestaat, alsook de gegevensbanken die onderling kunnen worden verbonden.".
Art. 29. In artikel 44/6, eerste lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 18 maart 2014 en gewijzigd bij de wet van 27 april 2016, worden de woorden "en § 3," ingevoegd tussen de woorden "artikel 44/2, § 1" en ", wordt door".
Art. 30. In afdeling 12, vernummerd door artikel 24, wordt een onderafdeling 7ter ingevoegd, met als opschrift "Onderafdeling 7ter. - Technische gegevensbanken".
Art. 31. In onderafdeling 7ter, ingevoegd bij artikel 30, wordt een artikel 44/11/3sexies ingevoegd, luidende :
"Art. 44/11/3sexies. § 1. Voor de uitvoering van de opdrachten van bestuurlijke en gerechtelijke politie kunnen de ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie, gezamenlijk indien het gaat om middelen gewijd aan de verwezenlijking van doeleinden van bestuurlijke en gerechtelijke politie, of elk afzonderlijk indien het gaat om exclusieve doeleinden, technische gegevensbanken creëren zoals bedoeld in artikel 44/2, § 3, waarvan zij de verantwoordelijke(n) voor de verwerking worden.
Voor de uitvoering van de opdrachten van bestuurlijke en gerechtelijke politie kan de korpschef van een lokale politiezone technische gegevensbanken zoals bedoeld in artikel 44/2, § 3, creëren, waarvan hij de verantwoordelijke voor de verwerking wordt.
§ 2. De in de lokale technische gegevensbanken vervatte persoonsgegevens en informatie worden doorgezonden aan de overeenstemmende nationale technische gegevensbank.".
Art. 32. In dezelfde onderafdeling 7ter, ingevoegd bij artikel 30, wordt een artikel 44/11/3septies ingevoegd, luidende :
"Art. 44/11/3septies. De opdrachten van bestuurlijke of gerechtelijke politie die het gebruik van een technische gegevensbank rechtvaardigen, zijn de volgende :
1° de hulp bij de uitvoering van de opdrachten van gerechtelijke politie betreffende :
a) het opsporen en de vervolging van wanbedrijven en misdaden, met inbegrip van de uitvoering van straffen of vrijheidsbeperkende maatregelen;
b) de inbreuken betreffende de politie over het wegverkeer, met toepassing van artikel 62 van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer;
c) het opsporen van personen van wie de verdwijning onrustwekkend is, wanneer er ernstige vermoedens of aanwijzingen bestaan dat de fysieke integriteit van de vermiste persoon in onmiddellijk gevaar is;
2° de hulp bij de uitvoering van de opdrachten van bestuurlijke politie voor de categorieën van personen bedoeld in artikel 44/5, § 1, eerste lid, 2° tot 5° ; wat artikel 44/5, § 1, eerste lid, 5°, betreft, kan dat alleen betrekking hebben op de categorieën van personen bedoeld in de artikelen 18, 19 en 20.".
Art. 33. In dezelfde onderafdeling 7ter, ingevoegd bij artikel 30, wordt een artikel 44/11/3octies ingevoegd, luidende :
"Art. 44/11/3octies. De verantwoordelijke voor de verwerking bedoeld in artikel 44/11/3sexies, legt, voorafgaand aan de oprichting ervan, het ontwerp van oprichting van de technische gegevensbank, haar doeleinden en haar verwerkingsmodaliteiten voor advies voor aan de functionaris voor gegevensbescherming.
Deze adviesaanvraag wordt vergezeld door een impact- en risicoanalyse op het vlak van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en op operationeel niveau, met name wat de categorieën van verwerkte persoonsgegevens betreft, de proportionaliteit van de aangewende middelen, de te bereiken operationele doelstellingen en de bewaartermijn van de gegevens die nodig is om deze doelstellingen te bereiken.
De functionaris voor gegevensbescherming verstrekt een advies binnen de dertig dagen vanaf de ontvangst van de aanvraag.
In het geval waarin de functionaris voor gegevensbescherming aanbevelingen uitvaardigt met betrekking tot de technische gegevensbank en de verantwoordelijke voor de verwerking geen gevolg geeft aan deze aanbevelingen, zendt de functionaris voor gegevensbescherming zijn analyse over aan de bevoegde toezichthoudende autoriteit voor de verwerking van persoonsgegevens.".
Art. 34. In dezelfde onderafdeling 7ter, ingevoegd bij artikel 30, wordt een artikel 44/11/3novies ingevoegd, luidende :
"Art. 44/11/3novies. Alle verwerkingen die in de technische gegevensbanken werden uitgevoerd, worden opgenomen in een logging die gedurende tien jaar vanaf de verwerking in de technische gegevensbanken wordt bewaard.".
Art. 35. In dezelfde onderafdeling 7ter, ingevoegd bij artikel 30, wordt een artikel 44/11/3decies ingevoegd, luidende :
"Art. 44/11/3decies. § 1. De technische gegevensbanken die werden gecreëerd naar aanleiding van het gebruik van intelligente camera's voor de automatische nummerplaatherkenning of van intelligente systemen voor de automatische nummerplaatherkenning bevatten de volgende gegevens, indien zij verschijnen op de beelden van de camera's :
1° de datum, het tijdstip en de precieze plaats van langsrijden van de nummerplaat,
2° de kenmerken van het voertuig dat verbonden is aan deze nummerplaat,
3° een foto van de nummerplaat aan de voorkant van het voertuig en in voorkomend geval, aan de achterkant,
4° een foto van het voertuig,
5° in voorkomend geval, een foto van de bestuurder en van de passagiers,
6° de logginggegevens van de verwerkingen.
§ 2. De in paragraaf 1 bedoelde persoonsgegevens en informatie kunnen worden bewaard voor een duur van niet meer dan twaalf maanden, te rekenen vanaf de registratie ervan.
Zodra deze gegevens voldoen aan de voorwaarden om een gegevensbank bedoeld in artikel 44/2 § 1, 1° en 2°, te voeden, worden zij hierin gekopieerd en bewaard, na manuele validatie binnen een termijn van één maand nadat deze voorwaarden zijn voldaan.
§ 3. De verwerking van de persoonsgegevens en informatie bedoeld in paragraaf 1, voor gerichte opsporingen in het kader van de opdrachten van bestuurlijke politie, met inachtneming van de doeleinden bedoeld in artikel 44/11/3septies, is toegestaan gedurende een periode van één maand te rekenen vanaf de registratie ervan, op voorwaarde dat zij gemotiveerd wordt op operationeel vlak en noodzakelijk voor de uitoefening van een precieze opdracht. De beslissing wordt genomen door een directeur of de door hem aangewezen officieren van bestuurlijke politie, wanneer het gaat om een dienst die deel uitmaakt van de federale politie, hetzij door de korpschef of de door hem aangewezen officieren van bestuurlijke politie, wanneer het gaat om een politiezone.
De verwerking van de persoonsgegevens en informatie bedoeld in paragraaf 1 voor gerichte opsporingen in het kader van de opdrachten van gerechtelijke politie, met inachtneming van de doeleinden bedoeld in artikel 44/11/3septies, is toegestaan gedurende de hele bewaringsperiode van de gegevens, op voorwaarde dat deze gemotiveerd wordt op operationeel vlak en noodzakelijk voor de uitoefening van een precieze opdracht. De beslissing wordt genomen door een directeur of de door hem aangewezen officieren van gerechtelijke politie, wanneer het gaat om een dienst die deel uitmaakt van de federale politie, hetzij door de korpschef of de door hem aangewezen officieren van gerechtelijke politie, wanneer het gaat om een politiezone, hetzij door de procureur des Konings. Na de eerste maand van bewaring, wordt de beslissing genomen door de procureur des Konings en ze kan enkel betrekking hebben op strafbare feiten die een correctionele hoofdgevangenisstraf van een jaar of een zwaardere straf tot gevolg kunnen hebben.
§ 4. Met inachtneming van de doeleinden bedoeld in artikel 44/11/3septies, kunnen de persoonsgegevens en informatie bedoeld in paragraaf 1 in correlatie worden gebracht met :
1° lijsten waartoe de politiediensten wettelijk toegang hebben of uittreksels van nationale of internationale politionele gegevensbanken waartoe de politiediensten toegang hebben door of krachtens de wet of internationale verdragen die België binden;
2° vooraf bepaalde beoordelingscriteria.
De inhoud van de lijsten of de uittreksels van de gegevensbanken bedoeld in het eerste lid, 1°, die gebruikt worden voor een correlatie, is onderworpen aan de toelating van :
1° voor de opdrachten van bestuurlijke politie : hetzij een directeur of de door hem aangewezen officieren van bestuurlijke politie, wanneer het gaat om een dienst die deel uitmaakt van de federale politie, hetzij de korpschef of de door hem aangewezen officieren van bestuurlijke politie, wanneer het gaat om een politiezone;
2° voor de opdrachten van gerechtelijke politie : hetzij een directeur of de door hem aangewezen officieren van gerechtelijke politie, wanneer het gaat om een dienst die deel uitmaakt van de federale politie, hetzij de korpschef of de door hem aangewezen officieren van gerechtelijke politie, wanneer het gaat om een politiezone, hetzij door de procureur des Konings.
De beoordelingscriteria bedoeld in het eerste lid, 2°, worden opgesteld na goedkeuring van de functionaris voor gegevensbescherming, mogen niet gericht zijn op de identificatie van een individu en moeten doelgericht, evenredig en specifiek zijn. Zij mogen niet gebaseerd zijn op gegevens die de raciale of etnische oorsprong van een persoon, zijn religieuze of levensbeschouwelijke overtuigingen, zijn politieke opvattingen, zijn vakbondslidmaatschap, zijn gezondheidstoestand, zijn seksleven of zijn seksuele geaardheid onthullen.
De lijsten of uittreksels van gegevensbanken of de vooraf bepaalde beoordelingscriteria die in correlatie moeten worden gebracht met de persoonsgegevens en informatie bedoeld in paragraaf 1 kunnen worden voorbereid met als doel deze correlatie in real time tot stand te brengen, op het moment van de verzameling van de gegevens door de intelligente camera's of de intelligente systemen voor de automatische nummerplaatherkenning, of na registratie van de gegevens.
Wanneer de correlatie bedoeld in het eerste lid, 1° en 2°, wordt gerealiseerd in het kader van de uitoefening van de opdrachten van bestuurlijke politie, kan het slechts plaatsvinden :
1° in real time of tijdens een periode van één maand te rekenen vanaf de registratie van de gegevens;
2° na kennisgeving aan het Controleorgaan, wanneer het gaat om een correlatie met lijsten of uittreksels van gegevensbanken bedoeld in het eerste lid, 1°.
Wanneer de correlatie bedoeld in het eerste lid, 1° en 2°, wordt gerealiseerd in het kader van de uitoefening van de opdrachten van gerechtelijke politie, kan het plaatsvinden in real time of tijdens de hele bewaringsduur van de gegevens. Na de eerste bewaarmaand, kan het slechts plaatsvinden mits toestemming van de procureur des Konings en het kan enkel betrekking hebben op strafbare feiten die een correctionele hoofdgevangenisstraf van een jaar of een zwaardere straf tot gevolg kunnen hebben.".
Art. 36. In hetzelfde hoofdstuk IV wordt de afdeling 1ter "De vorm waarin en de voorwaarden waaronder de opdrachten door de agenten van politie worden vervuld" vernummerd en wordt het afdeling 13.
Art. 37. In hetzelfde hoofdstuk IV wordt de afdeling 1quater "De vorm waarin en de voorwaarden waaronder de opdrachten door de beveiligingsassistenten en -agenten van politie worden vervuld", ingevoegd door de wet van 12 november 2017, vernummerd en wordt het afdeling 14.
Art. 38. In hetzelfde hoofdstuk IV wordt de afdeling II met als opschrift "Territoriale bevoegdheid" vernummerd en wordt het afdeling 15.
Art. 39. In hetzelfde hoofdstuk IV wordt de afdeling III "Bijstand" vernummerd en wordt het afdeling 16.
Art. 40. In dezelfde wet wordt een hoofdstuk IV/1 ingevoegd met als opschrift "Hoofdstuk IV/1. - De specifieke vorm en voorwaarden van uitvoering van de opdrachten".
Art. 41. In hoofdstuk IV/1 van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 40, wordt een afdeling 1 ingevoegd met als opschrift "Afdeling 1. - Toezicht op het gebruik van de specifieke vorm en voorwaarden van uitvoering van de opdrachten".
Art. 42. In afdeling 1 van hoofdstuk IV/1, ingevoegd bij artikel 41, wordt een artikel 46/1 ingevoegd, luidende :
"Art. 46/1. Het Controleorgaan op de politionele informatie zoals bedoeld in artikel 44/6, hierna "Controleorgaan" genoemd, wordt belast met het toezicht op de in dit hoofdstuk bedoelde specifieke vormen en voorwaarden van uitvoering van de opdrachten van de politiediensten.".
Art. 43. In hoofdstuk IV/1 van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 40, wordt een afdeling 2 ingevoegd met als opschrift "Afdeling 2. - Niet-zichtbaar gebruik van camera's".
Art. 44. In afdeling 2 van hoofdstuk IV/1, ingevoegd bij artikel 43, wordt een onderafdeling 1 ingevoegd met als opschrift "Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen".
Art. 45. In onderafdeling 1 ingevoegd bij artikel 44 wordt een artikel 46/2 ingevoegd, luidende :
"Art. 46/2. Behalve wanneer deze afdeling expliciet een andersluidende bepaling bevat, zijn de regels bedoeld in de artikelen 25/1 tot 25/8 en de artikelen 44/1 tot 44/11/13 van toepassing op het niet-zichtbaar gebruik van camera's.".
Art. 46. In dezelfde onderafdeling 1 wordt een artikel 46/3 ingevoegd, luidende :
"Art. 46/3. De camera's waarvan de modaliteiten voor plaatsing en gebruik door de politiediensten op niet-zichtbare wijze worden geregeld door een bijzondere wetgeving worden niet beoogd door deze afdeling.".
Art. 47. In afdeling 2 van hoofdstuk IV/1, ingevoegd bij artikel 43, wordt een onderafdeling 2 ingevoegd met als opschrift "Onderafdeling 2. - Niet-zichtbaar gebruik van camera's omwille van bijzondere omstandigheden".
Art. 48. In onderafdeling 2, ingevoegd bij artikel 47, wordt een artikel 46/4 ingevoegd, luidende :
"Art. 46/4. In afwijking van artikel 25/3, kunnen de tijdelijk vaste en mobiele camera's, die in voorkomend geval intelligent zijn, op niet-zichtbare wijze worden gebruikt in niet-besloten plaatsen en voor het publiek toegankelijke besloten plaatsen, mits voorafgaandelijke toestemming, indien de omstandigheden de politieambtenaren niet in staat stellen zich te identificeren of van die aard zijn dat ze het zichtbaar gebruik van camera's ondoeltreffend maken, en wanneer het gaat om één van de volgende situaties :
1° de situaties bedoeld in artikel 22, tweede lid;
2° het inwinnen van informatie van bestuurlijke politie bedoeld in artikel 44/5, § 1, eerste lid, 2° en 3°, voor zover het gaat om :
a) personen die geradicaliseerd zijn in de zin van artikel 3, 15°, van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst;
b) personen waarvoor er gegronde en zeer ernstige aanwijzingen bestaan dat zij zich naar een gebied wensen te begeven waar terroristische groepen actief zijn, zoals gedefinieerd in artikel 139 van het Strafwetboek in zulke omstandigheden dat zij bij hun terugkeer in België een ernstige dreiging van terroristische misdrijven kunnen vertegenwoordigen, zoals gedefinieerd in artikel 137 van het Strafwetboek of dat deze personen buiten het nationale grondgebied terroristische misdrijven willen plegen, zoals gedefinieerd in artikel 137 van het Strafwetboek;
3° het gebruik op een vervoermiddel van de politie, dat niet als dusdanig herkenbaar is, voor het automatisch inlezen van nummerplaten, teneinde geseinde voertuigen op te sporen.".
Art. 49. In dezelfde onderafdeling 2 wordt een artikel 46/5 ingevoegd, luidende :
"Art. 46/5. De in artikel 46/4 bedoelde voorafgaandelijke toestemming wordt gevraagd hetzij aan de commissaris-generaal van de federale politie of aan het lid van het directiecomité van de federale politie dat hij aanwijst, wanneer de aanvragende dienst deel uitmaakt van de federale politie, hetzij aan de korpschef van de lokale politiezone, wanneer het gaat om een lokale politiezone.
In de gevallen bedoeld in artikel 46/4, eerste lid, 1° en 3°, wordt de toestemming geval per geval gegeven voor het gebruik van een bepaald type, tijdelijk vaste of mobiele camera, voor specifieke doeleinden, en voor een beperkte duur. Indien hiermee tevens doeleinden van gerechtelijke politie gepaard gaan, is het voorafgaand bindend advies van de procureur des Konings vereist. De toestemming kan worden verlengd onder dezelfde voorwaarden.
In het geval bedoeld in artikel 46/4, eerste lid, 2°, wordt de toestemming verleend, na voorafgaand bindend advies van de procureur des Konings en van de Veiligheid van de Staat, met betrekking tot het risico dat de maatregel kan hebben voor lopende onderzoeken. Deze toestemming wordt geval per geval, schriftelijk en gemotiveerd verleend voor het gebruik van een bepaald type tijdelijk vaste of mobiele camera, voor specifieke doeleinden, en voor een duur van niet langer dan een maand. De beslissing weerspiegelt in het bijzonder de naleving van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De toestemming kan worden verlengd onder dezelfde voorwaarden.".
Art. 50. In dezelfde onderafdeling 2 wordt een artikel 46/6 in- gevoegd, luidende :
"Art. 46/6. Elke toestemming en verlenging voor niet-zichtbaar gebruik van camera's in de gevallen bedoeld in artikel 46/4 wordt meegedeeld aan het Controleorgaan, behalve wanneer het gebruik van camera's wordt uitgevoerd onder het gezag van een magistraat.
Indien het Controleorgaan oordeelt dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor de beslissing, de verlenging of de uitvoering van de maatregel, beveelt het op gemotiveerde wijze de schorsing of stopzetting ervan en beveelt het dat de gegevens die op deze wijze werden verkregen niet mogen worden geëxploiteerd.
Deze met redenen omklede beslissing wordt onverwijld meegedeeld hetzij aan de commissaris-generaal van de federale politie of aan het lid van het directiecomité van de federale politie dat hij heeft aangewezen, hetzij aan de korpschef van de betrokken lokale politiezone, afhankelijk van het geval. Zij informeren hierover zelf onverwijld de politieambtenaar bedoeld in de artikelen 7 tot 7/3, verantwoordelijk voor de operatie.".
Art. 51. In afdeling 2 van hoofdstuk IV/1, ingevoegd bij artikel 43, wordt een onderafdeling 3 ingevoegd met als opschrift "Onderafdeling 3 - Niet-zichtbaar gebruik van camera's bij de voorbereiding van acties van gerechtelijke politie of bij de handhaving van de openbare orde tijdens deze acties".
Art. 52. In onderafdeling 3, ingevoegd bij artikel 51, wordt een artikel 46/7 ingevoegd, luidende :
"Art. 46/7. In afwijking van artikel 25/3, kan de politieambtenaar bedoeld in de artikelen 7 tot 7/3 beslissen om op niet-zichtbare wijze gebruik te maken van tijdelijk vaste of mobiele camera's, die in voorkomend geval intelligent zijn, voor het voorbereiden van acties van gerechtelijke politie die gedekt zijn door een mandaat van de procureur des Konings of van de onderzoeksrechter, teneinde het vlot verloop ervan te verzekeren, en om de openbare orde en de veiligheid van de betrokken politieambtenaren tijdens deze acties te garanderen, en dit meer bepaald in de gevallen waarin de omstandigheden de politieambtenaren niet in staat stellen zich te identificeren of in de gevallen die van die aard zijn dat ze het zichtbaar gebruik van camera's ondoeltreffend maken.".
Art. 53. In dezelfde onderafdeling 3 wordt een artikel 46/8 ingevoegd, luidende :
"Art. 46/8. De in artikel 46/7 bedoelde beslissing wordt meegedeeld aan de procureur des Konings of aan de onderzoeksrechter die het mandaat heeft geleverd voor de betrokken actie van gerechtelijke politie.
Indien de procureur des Konings of de onderzoeksrechter bedoeld in het eerste lid oordeelt dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor de beslissing of de uitvoering van de maatregel, beveelt hij op gemotiveerde wijze de schorsing of stopzetting ervan en beveelt hij dat de gegevens die op deze wijze werden verkregen niet mogen worden geëxploiteerd.
Deze met redenen omklede beslissing wordt onverwijld meegedeeld hetzij aan de commissaris-generaal van de federale politie of aan het lid van het directiecomité van de federale politie dat hij heeft aangewezen, hetzij aan de korpschef van de betrokken lokale politiezone, afhankelijk van het geval. Zij informeren hierover zelf onverwijld de politieambtenaar bedoeld in de artikelen 7 tot 7/3, verantwoordelijk voor de operatie.".
Art. 54. In afdeling 2 van hoofdstuk IV/1, ingevoegd bij artikel 43, wordt een onderafdeling 4 ingevoegd met als opschrift : "Onderafdeling 4. - Niet-zichtbaar gebruik van camera's in het kader van gespecialiseerde opdrachten van bescherming van personen".
Art. 55. In onderafdeling 4, ingevoegd bij artikel 54, wordt een artikel 46/9 ingevoegd, luidende :
"Art. 46/9. In het kader van de uitvoering van gespecialiseerde opdrachten van bescherming van personen, waarbij de omstandigheden de politieambtenaren en de beschermingsassistenten niet in staat stellen zich te identificeren en de tijdelijk vaste of mobiele camera's, die in voorkomend geval intelligent zijn, zichtbaar te gebruiken, kan de in de artikelen 7 tot 7/3 bedoelde politieambtenaar, in afwijking van artikel 25/3, beslissen om deze camera's op niet-zichtbare wijze te gebruiken in niet-besloten plaatsen en voor het publiek toegankelijke besloten plaatsen, onder de volgende voorwaarden :
1° deze mogelijkheid heeft het voorwerp uitgemaakt van een principiële toestemming hetzij van de korpschef hetzij van de commissaris-generaal of het lid van het directiecomité van de federale politie dat hij aanwijst, afhankelijk van of het om de lokale of federale politie gaat;
2° de persoon die het voorwerp uitmaakt van deze beschermingsmaatregel heeft dit niet geweigerd.".
Art. 56. In dezelfde onderafdeling 4 wordt een artikel 46/10 ingevoegd, luidende :
"Art. 46/10. De in artikel 46/9 bedoelde beslissing wordt meegedeeld aan het Controleorgaan.
Indien het Controleorgaan oordeelt dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor de beslissing of de uitvoering van de maatregel, beveelt het op gemotiveerde wijze de schorsing of stopzetting ervan en beveelt het dat de gegevens die op deze wijze werden verkregen niet mogen worden geëxploiteerd.
Deze met redenen omklede beslissing wordt onverwijld meegedeeld hetzij aan de commissaris-generaal van de federale politie of aan het lid van het directiecomité van de federale politie dat hij heeft aangewezen hetzij aan de korpschef van de betrokken lokale politiezone, afhankelijk van het geval. Zij informeren hierover zelf onverwijld de politieambtenaar bedoeld in de artikelen 7 tot 7/3, verantwoordelijk voor de operatie.".
Art. 57. In de afdeling 2 van het hoofdstuk IV/1, ingevoegd door artikel 43, wordt een onderafdeling 5 ingevoegd, met als opschrift "Onderafdeling 5 - Niet-zichtbaar gebruik van camera's in het kader van het overbrengen van aangehouden of opgesloten personen, bedoeld in artikel 23".
Art. 58. In onderafdeling 5, ingevoegd bij artikel 57, wordt een artikel 46/11 ingevoegd, luidende :
"Art. 46/11. In afwijking van artikel 25/3, in het kader van de uitvoering van opdrachten van overbrenging van aangehouden of opgesloten personen, bedoeld in artikel 23, waarbij de omstandigheden de politieambtenaren niet in staat stellen zich te identificeren en op zichtbare wijze gebruik te maken van de tijdelijk vaste of mobiele camera's, die in voorkomend geval intelligent zijn, kan de politieambtenaar bedoeld in de artikelen 7 tot 7/3 beslissen om deze camera's op niet-zichtbare wijze te gebruiken, op de niet-besloten plaatsen en de voor het publiek toegankelijke besloten plaatsen om de veiligheid van de personen tijdens deze overbrenging te garanderen, op voorwaarde dat
1° deze mogelijkheid voorafgaand het voorwerp heeft uitgemaakt van een gezamenlijke principiële machtiging van de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Justitie;
2° deze politieambtenaar deel uitmaakt van een dienst die gespecialiseerd is in de overbrenging van gevaarlijke gedetineerden, die gebanaliseerde voertuigen gebruikt om deze opdracht uit te voeren.".
Art. 59. In afdeling 2 van hoofdstuk IV/1, ingevoegd bij artikel 43, wordt een onderafdeling 6 ingevoegd met als opschrift "Onderafdeling 6 - Registratie, bewaring en toegang tot de persoonsgegevens en informatie, en het register".
Art. 60. In onderafdeling 6, ingevoegd bij artikel 59, wordt een artikel 46/12 ingevoegd, luidende :
"Art. 46/12. De informatie en persoonsgegevens die verzameld worden door middel van niet zichtbare camera's kunnen worden geregistreerd en bewaard voor een duur van niet meer dan twaalf maanden, te rekenen vanaf de registratie ervan tenzij in een andere termijn voorzien wordt in afdeling 12 van hoofdstuk IV.
In afwijking van het eerste lid, kunnen de persoonsgegevens en informatie die via niet-zichtbare camera's zijn verzameld krachtens artikel 46/7, geregistreerd, bewaard en gebruikt worden voor tactische doeleinden vanaf de voorbereiding van de actie van gerechtelijke politie tot de afloop van die actie. De persoonsgegevens en informatie kunnen enkel langer worden bewaard en worden gebruikt om toevallig vastgestelde strafbare feiten te bewijzen of om de daders ervan te identificeren.
In afwijking van het eerste lid, kunnen de persoonsgegevens en informatie die via niet-zichtbare camera's zijn verzameld in het kader van de uitvoering van in artikel 46/9 bedoelde gespecialiseerde opdrachten ter bescherming van personen, geregistreerd, bewaard en gebruikt worden voor tactische doeleinden voor de duur van de opdracht, behalve indien de persoon die het voorwerp uitmaakt van deze beschermingsmaatregel, dit weigert. De persoonsgegevens en informatie kunnen enkel langer worden bewaard en worden gebruikt bij toevallig vastgestelde strafbare feiten teneinde deze feiten te bewijzen of om de daders ervan te identificeren.
In afwijking van het eerste lid, kunnen de persoonsgegevens en de informatie die werden verzameld door middel van niet-zichtbare camera's, in het kader van de uitvoering van opdrachten van overbrenging van aangehouden of opgesloten personen, bedoeld in artikel 46/11, geregistreerd, bewaard en gebruikt worden voor tactische doeleinden voor de duur van de opdracht. De persoonsgegevens en informatie kunnen uitsluitend voor een langere duur worden bewaard en gebruikt bij toevallig vastgestelde strafbare feiten, teneinde deze feiten te bewijzen of de daders ervan te identificeren.".
Art. 61. In dezelfde onderafdeling 6 wordt een artikel 46/13 in- gevoegd, luidende :
"Art. 46/13. De toegang tot de in artikel 46/12 bedoelde persoonsgegevens en informatie wordt toegelaten tijdens een periode van een maand, te rekenen vanaf de registratie ervan, op voorwaarde dat het operationeel gemotiveerd is en dat het noodzakelijk is voor de uitoefening van een welbepaalde opdracht.
Na de eerste bewaarmaand is de toegang tot die persoonsgegevens en informatie enkel voor doeleinden van gerechtelijke politie mogelijk mits een schriftelijke en met redenen omklede beslissing van de procureur des Konings of de onderzoeksrechter.
De toegang tot deze persoonsgegevens en informatie is beveiligd en alle toegangen worden dagelijks bijgewerkt.".
Art. 62. In dezelfde onderafdeling 6 wordt een artikel 46/14 ingevoegd, luidende :
"Art. 46/14. Het in artikel 25/8 bedoelde register met een overzicht met alle gebruiken van camera's, bevat een onderdeel betreffende het niet-zichtbare gebruik van camera's.".
HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen van de wet van 21 maart 2007 tot regeling van de plaatsing en het gebruik van bewakingscamera's
Art. 63.
In artikel 2 van de wet van 21 maart 2007 tot regeling van de plaatsing en het gebruik van bewakingscamera's, gewijzigd bij de wet van 12 november 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
a) de bepaling onder 1° wordt aangevuld met de woorden ", waaronder de openbare wegen beheerd door de openbare overheden bevoegd voor het wegbeheer";
b) in de bepaling onder 2° worden de woorden "elk besloten gebouw of elke besloten plaats" vervangen door de woorden "elk gebouw of elke door een omsluiting afgebakende plaats";
c) in de bepaling onder 3° worden de woorden "elk besloten gebouw of elke besloten plaats" vervangen door de woorden "elk gebouw of elke door een omsluiting afgebakende plaats,";
d) er wordt een bepaling onder 3° /1 ingevoegd, luidende :
"3° /1 omsluiting : afbakening van een plaats bestaande uit minstens een duidelijke visuele afscheiding of een aanduiding waardoor de plaatsen duidelijk van elkaar onderscheiden kunnen worden;";
e) in de bepaling onder 4° worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de woorden ", tijdelijk vast" worden ingevoegd tussen de woorden "elk vast" en de woorden "of mobiel";
2° de woorden "tot doel heeft misdrijven tegen personen of goederen of overlast in de zin van artikel 135 van de nieuwe gemeentewet te voorkomen, vast te stellen of op te sporen, of de openbare orde te handhaven" worden vervangen door de woorden "de bewaking en het toezicht van de plaatsen tot doel heeft";
3° de woorden "verzamelt," en "of bewaart" worden opgeheven;
4° de laatste zin, die begint met de woorden "de bewakingscamera die verplaatst wordt" en eindigt met de woorden "wordt als mobiel beschouwd", wordt opgeheven;
f) er wordt een bepaling onder 4° /1 ingevoegd, luidende :
"4° /1 mobiele bewakingscamera : bewakingscamera die tijdens de observatie wordt verplaatst om vanaf verschillende plaatsen of posities te filmen;";
g) er wordt een bepaling onder 4° /2 ingevoegd, luidende :
"4° /2 tijdelijke vaste bewakingscamera : bewakingscamera die voor een beperkte tijd op een plaats wordt opgesteld met als doel hetzij een welbepaald evenement te bewaken, hetzij op regelmatige tijdstippen te worden verplaatst om op een andere plaats te worden opgesteld overeenkomstig de doeleinden die eraan werden toegewezen;";
h) er wordt een bepaling onder 4° /3 ingevoegd, luidende :
"4° /3 intelligente bewakingscamera : bewakingscamera die ook onderdelen en software bevat, die al dan niet gekoppeld aan registers of bestanden, de verzamelde beelden al dan niet autonoom kunnen verwerken;";
i) de bepaling onder 6° wordt opgeheven.
Art. 64.
In artikel 3 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 12 november 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
a) in het eerste lid worden de woorden "met het oog op bewaking en toezicht" opgeheven;
b) het eerste lid wordt aangevuld als volgt :
", met als doel :
1° misdrijven tegen personen of goederen te voorkomen, vast te stellen of op te sporen;
2° overlast in de zin van artikel 135 van de nieuwe gemeentewet te voorkomen, vast te stellen of op te sporen, de naleving van gemeentelijke reglementen te controleren of de openbare orde te handhaven.";
c) het tweede lid wordt vervangen als volgt :
"Deze wet is niet van toepassing op :
1° bewakingscamera's waarvan de plaatsing- en gebruiksmodaliteiten door of krachtens een bijzondere wetgeving geregeld zijn;
2° bewakingscamera's op de werkplaats met het oog op de veiligheid en de gezondheid, de bescherming van de goederen van de onderneming, de controle van het productieproces en de controle van de arbeid van de werknemer;
3° bewakingscamera's geplaatst en gebruikt door de openbare inspectie- en controlediensten, uitdrukkelijk toegelaten door de wet, het decreet of de ordonnantie die hun bevoegdheden regelt, om camera's te gebruiken of om film- of video-opnamen te maken, in het kader van hun opdrachten.".
Art. 65.
In dezelfde wet wordt een artikel 3/1 ingevoegd, luidende :
"Art. 3/1. In geval van plaatsing en gebruik van bewakingscamera's voor meerdere doeleinden, waaronder één van deze bedoeld in het artikel 3, eerste lid, door eenzelfde verantwoordelijke voor de verwerking, zijn de verschillende wetgevingen tegelijkertijd van toepassing. In geval van conflict tussen sommige van hun bepalingen, worden de regels van deze wet toegepast.".
Art. 66. Artikel 4 van dezelfde wet wordt opgeheven.
Art. 67.
In het opschrift van het hoofdstuk III van dezelfde wet, worden de woorden "en tijdelijke vaste" ingevoegd tussen het woord "vaste" en het woord "bewakingscamera's".
Art. 68.
In de Franse tekst van de artikelen 5, 6 en 7, van dezelfde wet, worden de woorden "de nuisance" vervangen door de woorden "d'incivilité", de woorden "de nuisances" vervangen door de woorden "d'incivilités" en de woorden "d'une nuisance" vervangen door de woorden "d'une incivilité".
Art. 69. In artikel 5 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 12 november 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 1, eerste lid, wordt het woord "vaste" ingevoegd tussen de woorden "een of meer" en het woord "bewakingscamera's";
2° paragraaf 1 wordt aangevuld met een lid, luidende :
"De verantwoordelijke voor de verwerking bedoeld in het eerste lid kan alleen maar een openbare overheid zijn.";
3° paragraaf 2 wordt aangevuld met een lid, luidende :
"Wanneer de betrokken niet-besloten plaats een autosnelweg is of een andere weg waarvoor een andere openbare overheid dan de gemeente verantwoordelijk is, wordt het positief advies van de gemeenteraad van de gemeente waar de plaats zich bevindt, niet gevraagd. Enkel de betrokken politiedienst wordt geraadpleegd, voorafgaandelijk aan de plaatsing.";
4° er wordt een paragraaf 2/1 ingevoegd, luidende :
" § 2/1. De beslissing om één of meerdere tijdelijke vaste bewakingscamera's te plaatsen in een niet-besloten plaats, wordt genomen door de verantwoordelijke voor de verwerking.
De verantwoordelijke voor de verwerking bedoeld in het eerste lid kan alleen maar een openbare overheid zijn.
De in eerste lid bedoelde beslissing wordt genomen nadat de gemeenteraad van de gemeente waar de plaats zich bevindt, een positief advies heeft gegeven.
De betrokken niet-besloten plaats kan overeenstemmen met het volledige grondgebied van de gemeente waar de plaats zich bevindt.
De verantwoordelijke voor de verwerking verduidelijkt in zijn adviesaanvraag aan de gemeenteraad de bijzondere doeleinden van deze tijdelijke bewakingscamera's en, indien zij bedoeld zijn om te worden verplaatst, de perimeter waarbinnen hun verplaatsingen gebeuren.
De gemeenteraad verstrekt zijn advies na voorafgaandelijk de korpschef van de politiezone waar de plaats zich bevindt, te hebben geraadpleegd, en bepaalt de geldigheidsduur van dit advies. De verantwoordelijke voor de verwerking kan een met redenen omkleed verzoek indienen met het oog op de hernieuwing van het positief advies bij het verstrijken van de geldigheidsduur ervan.
Wanneer de betrokken niet-besloten plaats een autosnelweg of een andere weg is waarvoor een andere openbare overheid dan de gemeente verantwoordelijk is, wordt het positief advies van de gemeenteraad van de gemeente waar de plaats zich bevindt, niet gevraagd. Enkel de betrokken politiedienst wordt geraadpleegd, voorafgaandelijk aan de plaatsing.";
5° in paragraaf 3, eerste lid, worden de woorden "of in § 2/1" ingevoegd na de woorden "in § 1";
6° in paragraaf 3, eerste lid, worden de woorden "aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en aan de korpschef van de politiezone waar die plaats zich bevindt" vervangen door de woorden "aan de politiediensten";
7° in paragraaf 3 wordt tussen het eerste en tweede lid een lid ingevoegd, luidende :
"De verantwoordelijke voor de verwerking deelt eveneens aan de politiediensten, elke wijziging aangebracht aan de ingezette camerabewakingsvoorziening mee in uitvoering van de in § 1 of § 2/1 bedoelde beslissing.";
8° in paragraaf 3, tweede lid, dat het derde lid wordt, worden de woorden "de vorm en de actualiseringsmodaliteiten van dit formulier," ingevoegd tussen de woorden "worden ingevuld," en "alsook" en worden de woorden "en de actualisatie hiervan" ingevoegd tussen de woorden "waarop dit formulier" en "wordt overgezonden";
9° in paragraaf 3, tweede lid, dat het derde lid wordt, worden de woorden "aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en aan de korpschef van de politiezone waar die plaats zich bevindt" vervangen door de woorden "aan de politiediensten";
10° in paragraaf 3, tweede lid, dat het derde lid wordt, wordt de zin "In dit formulier bevestigt de verantwoordelijke voor de verwerking dat de plaatsing en het voorgenomen gebruik van de camera of camera's in overeenstemming is met de beginselen van de wet van 8 december 1992." opgeheven;
11° in paragraaf 3 wordt tussen het tweede lid, dat het derde lid is geworden, en het derde lid, dat het vierde lid is geworden, een lid ingevoegd, luidende :
"De verantwoordelijke voor de verwerking houdt een register bij met de beeldverwerkingsactiviteiten van bewakingscamera's uitgevoerd onder zijn verantwoordelijkheid. Dit register bestaat in schriftelijke vorm, al dan niet elektronische vorm. Op verzoek stelt de verantwoordelijke voor de verwerking dit register ter beschikking van de Gegevensbeschermingsautoriteit en van de politiediensten. De Koning bepaalt de inhoud van dit register, de modaliteiten en de bewaartermijn ervan, na advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit.";
12° in paragraaf 4, tweede lid, worden de woorden "Een koninklijk besluit" vervangen door de woorden "Met uitzondering van de bewakingsagenten die hun bevoegdheden uitoefenen overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 oktober 2017 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid, bepaalt een koninklijk besluit" en wordt het woord "bepaalt" opgeheven;
13° in paragraaf 4 wordt tussen het tweede en derde lid een lid ingevoegd, luidende :
"De toegang tot deze beelden in real time is ook toegestaan om het de bevoegde overheden en diensten mogelijk te maken om de veiligheid bij belangrijke evenementen die een impact kunnen hebben op de openbare orde en de veiligheid van de bevolking te coördineren en ook om de evolutie van de noodsituaties op te volgen om het beheer ervan te coördineren.";
14° in paragraaf 4, wordt het vierde lid, dat het vijfde lid wordt, aangevuld met de volgende zin :
"Deze termijn wordt verlengd naar drie maanden voor de plaatsen die een bijzonder veiligheidsrisico inhouden, bepaald door de Koning bij koninklijk besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad, waarvan het ontwerp voor advies wordt voorgelegd aan de Gegevensbeschermingsautoriteit."
Art. 70. In artikel 6 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 12 november 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden "de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de korpschef van de politiezone waar die plaats zich bevindt" vervangen door de woorden "de politiediensten";
2° in paragraaf 2 wordt tussen het eerste en tweede lid een lid ingevoegd, luidende :
"De verantwoordelijke voor de verwerking deelt eveneens aan de politiediensten, elke wijziging aangebracht aan de ingezette camerabewakingsvoorziening mee in uitvoering van de in § 1 bedoelde beslissing.";
3° in paragraaf 2, tweede lid, dat het derde lid is geworden, worden de woorden "de vorm en de actualiseringsmodaliteiten van dit formulier," ingevoegd tussen de woorden "worden ingevuld," en het woord "alsook" en worden de woorden "en de actualisatie hiervan" ingevoegd tussen de woorden "waarop dit formulier" en de woorden "wordt overgezonden";
4° in paragraaf 2, tweede lid, dat het derde lid is geworden, worden de woorden "de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de korpschef van de politiezone waar die plaats zich bevindt" vervangen door de woorden "de politiediensten";
5° in paragraaf 2, tweede lid, dat het derde lid wordt de zin "Dit formulier bevestigt dat het gebruik van de camera of camera's in overeenstemming is met de in wet van 8 december 1992 bepaalde beginselen." opgeheven;
6° in paragraaf 2 wordt tussen het tweede lid, dat het derde lid is geworden en het derde lid, dat het vierde lid is geworden, een lid ingevoegd, luidende :
"De verantwoordelijke voor de verwerking houdt een register bij met de beeldverwerkingsactiviteiten van bewakingscamera's uitgevoerd onder zijn verantwoordelijkheid. Dit register bestaat in schriftelijke, al dan niet elektronische vorm. Op verzoek stelt de verantwoordelijke voor de verwerking dit register ter beschikking van de Gegevensbeschermingsautoriteit en van de politiediensten. De Koning bepaalt de inhoud van dit register, de modaliteiten en de bewaartermijn ervan, na advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit.";
7° in paragraaf 2, vierde lid, dat het zesde lid wordt, worden de woorden "Behalve op de plaatsen bedoeld in artikel 8/2, § 1, ziet" ingevoegd aan het begin van het lid, vóór de woorden "de verantwoordelijke voor de verwerking" en wordt het woord "ziet" opgeheven;
8° paragraaf 2, vierde lid, dat het zesde lid wordt, wordt aangevuld met de volgende zin : "In geval van bewaking van een ingang van een voor het publiek toegankelijke besloten plaats, tegenover een niet-besloten plaats of een voor het publiek toegankelijke besloten plaats, worden de bewakingscamera of -camera's zo gericht dat de opnamen op die plaats tot het strikte minimum worden beperkt.";
9° paragraaf 2 wordt aangevuld met een lid, luidende :
"De verantwoordelijke voor de verwerking kan, in de nabijheid van een bewakingscamera, een controlescherm plaatsen dat openbaar in real time de beelden, verzameld door de bewakingscamera waarbij het controlescherm wordt geplaatst, verspreidt.";
10° in paragraaf 3 wordt het derde lid aangevuld door de volgende zin :
"Deze termijn wordt verlengd naar drie maanden voor de plaatsen die, door hun aard, een bijzonder veiligheidsrisico inhouden, bepaald door de Koning bij koninklijk besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad, waarvan het ontwerp voor advies wordt voorgelegd aan de Gegevensbeschermingsautoriteit.".
Art. 71. In artikel 7 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 12 november 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 1 wordt het woord "niet" verplaatst tussen de woorden "in een" en de woorden "voor het publiek";
2° in paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden "de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de korpschef van de politiezone waar die plaats zich bevindt" vervangen door de woorden "de politiediensten";
3° in paragraaf 2 wordt tussen het eerste en tweede lid een lid ingevoegd, luidende :
"De verantwoordelijke voor de verwerking deelt eveneens aan de politiediensten, elke wijziging aangebracht aan de ingezette camerabewakingsvoorziening mee in uitvoering van de in § 1 bedoelde beslissing.";
4° in paragraaf 2, tweede lid, dat het derde lid wordt, worden de woorden ", de vorm en de actualiseringsmodaliteiten van dit formulier," ingevoegd tussen de woorden "moet worden ingevuld" en het woord "alsook" en worden de woorden "en de actualisatie hiervan" ingevoegd tussen de woorden "waarop dit formulier" en de woorden "wordt overgezonden";
5° in paragraaf 2, tweede lid, dat het derde lid wordt, worden de woorden "de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de korpschef van de politiezone waar die plaats zich bevindt" vervangen door de woorden "de politiediensten";
6° in paragraaf 2, tweede lid, dat het derde lid wordt, wordt de zin "Dit formulier bevestigt dat het gebruik van de camera of camera's in overeenstemming is met de in wet van 8 december 1992 bepaalde beginselen." opgeheven;
7° in paragraaf 2, derde lid, dat het vierde lid wordt, worden de woorden "de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de korpschef van de politiezone waar die plaats zich bevindt" vervangen door de woorden "de politiediensten";
8° in paragraaf 2, wordt het derde lid, dat het vierde lid wordt, aangevuld met de woorden "binnen een privéwoning";
9° in paragraaf 2 wordt tussen het derde lid, dat het vierde lid is geworden, en het vierde lid, dat het vijfde lid is geworden, een lid ingevoegd, luidende :
"De verantwoordelijke voor de verwerking houdt een register bij met de beeldverwerkingsactiviteiten van bewakingscamera's uitgevoerd onder zijn verantwoordelijkheid, tenzij het gaat om een natuurlijke persoon die een bewakingscamera plaatst en gebruikt voor persoonlijk of huiselijk gebruik, binnen een privéwoning. Dit register bestaat in schriftelijke, al dan niet elektronische vorm. Op verzoek stelt de verantwoordelijke voor de verwerking dit register ter beschikking van de Gegevensbeschermingsautoriteit en van de politiediensten. De Koning bepaalt de inhoud van dit register, de modaliteiten en de bewaartermijn ervan, na advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit.";
10° in paragraaf 2, vierde lid, dat het zesde lid wordt, wordt in de eerste zin, het woord "niet" verplaatst tussen de woorden "toegang tot de" en de woorden "voor het publiek";
11° in paragraaf 2 wordt het vierde lid, dat het zesde lid wordt, aangevuld met de volgende zin :
"Dit pictogram wordt niet aangebracht voor de bewakingscamera of -camera's die door een natuurlijke persoon worden aangewend voor persoonlijk of huiselijk gebruik, binnen een privéwoning.";
12° in paragraaf 2, vijfde lid, dat het zevende lid wordt, worden de woorden "Behalve op de plaatsen bedoeld in artikel 8/2, § 1, ziet" ingevoegd aan het begin van het lid, vóór de woorden "de verantwoordelijke voor de verwerking" en wordt het woord "ziet" opgeheven;
13° in paragraaf 2, vijfde lid, dat het zevende lid wordt, wordt het woord "privéingang" vervangen door de woorden "ingang van een niet voor het publiek toegankelijke besloten plaats";
14° in paragraaf 3 wordt vóór het eerste lid een lid ingevoegd, luidende :
"Het bekijken van deze beelden in real time is uitsluitend toegestaan om onmiddellijk te kunnen ingrijpen bij misdrijf, schade, overlast of verstoring van de openbare orde.";
15° in paragraaf 3 wordt na het nieuwe eerste lid een lid ingevoegd, luidende :
"Het opnemen van beelden is uitsluitend toegestaan teneinde bewijzen te verzamelen van overlast of van feiten die een misdrijf opleveren of schade veroorzaken en daders, verstoorders van de openbare orde, getuigen of slachtoffers op te sporen en te identificeren.";
16° in paragraaf 3, wordt het eerste lid, dat het derde lid wordt, aangevuld door de volgende zin :
"Deze termijn wordt verlengd naar drie maanden voor de plaatsen die, door hun aard, een bijzonder veiligheidsrisico inhouden, bepaald door de Koning bij koninklijk besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad, waarvan het ontwerp voor advies wordt voorgelegd aan de Gegevensbeschermingsautoriteit.".
Art. 72. In de artikelen 5, 6, 7 en 11 van dezelfde wet, worden de woorden "Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer" vervangen door het woord "Gegevensbeschermingsautoriteit".
Art. 73. Artikel 7/1 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 12 november 2009 en gewijzigd bij de wet van 4 april 2014, wordt vervangen als volgt :
"Art. 7/1. De mobiele bewakingscamera's mogen in niet-besloten plaatsen enkel gebruikt worden met het oog op de automatische nummerplaatherkenning, door of in opdracht van de gemeentelijke overheden en voor de volgende doeleinden :
1° voorkomen, vaststellen of opsporen van overlast in de zin van artikel 135 van de nieuwe gemeentewet, in het kader van artikel 3, 3°, van de wet van 24 juni 2013 betreffende de gemeentelijke administratieve sancties;
2° controleren van de naleving van de gemeentelijke reglementen inzake betalend parkeren.
Het gebruik van de mobiele bewakingscamera's, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden toevertrouwd aan het bij wet aangewezen personeel om vaststellingsopdrachten uit te voeren, binnen hun bevoegdheidsgrenzen.
De beslissing om mobiele bewakingscamera's zoals bedoeld in het eerste lid te gebruiken, wordt genomen na positief advies van de gemeenteraad van de betrokken gemeente. Deze laatste verstrekt haar advies na voorafgaandelijk de korpschef van de politiezone waar de plaats zich bevindt, te hebben geraadpleegd, en bepaalt de geldigheidsduur van dit advies.
De verantwoordelijke voor de verwerking verduidelijkt in zijn adviesaanvraag de bijzondere doeleinden voor het gebruik van mobiele bewakingscamera's bedoeld in het eerste lid, de perimeter waarbinnen zij gebruikt worden en de voorziene gebruiksmodaliteiten. De gebruiksperimeter kan overeenstemmen met het volledige grondgebied van de betrokken gemeente.
Het positief advies van de gemeenteraad kan worden hernieuwd, op gemotiveerd verzoek van de verantwoordelijke voor de verwerking, bij het verstrijken van de geldigheidsduur ervan.".
Art. 74. Artikel 7/2 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 12 november 2009 en gewijzigd bij de wet van 4 april 2014, wordt vervangen als volgt :
"Art. 7/2. De beslissing om mobiele bewakingscamera's te gebruiken in besloten plaatsen, kan worden genomen door de verantwoordelijke voor de verwerking, alleen maar in volgende gevallen :
1° het gebruik van mobiele bewakingscamera's in het kader van artikel 142 van de wet van 2 oktober 2017 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid;
2° het gebruik van mobiele bewakingscamera's op een besloten plaats, of gedeelten van deze besloten plaats, waar niemand wordt verondersteld aanwezig te zijn;
3° het gebruik van mobiele bewakingscamera's door een natuurlijke persoon, voor persoonlijk of huiselijk gebruik, in een niet voor het publiek toegankelijke besloten plaats.".
Art. 75. In dezelfde wet wordt een artikel 7/3 ingevoegd, luidende :
"Art. 7/3. § 1. In de gevallen bedoeld in artikel 7/1 en in artikel 7/2, 1° en 2°, deelt de verantwoordelijke voor de verwerking de beslissing om mobiele bewakingscamera's te gebruiken mee aan de politiediensten. Hij doet dit uiterlijk de dag vóór die waarop de bewakingscamera of -camera's voor het eerst in gebruik worden genomen.
De verantwoordelijke voor de verwerking deelt eveneens aan de politiediensten, elke wijziging aangebracht aan de ingezette camerabewakingsvoorziening mee in uitvoering van de in artikelen 7/1 en 7/2, 1° en 2°, bedoelde beslissing.
De Koning bepaalt, na advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit, de vorm en de inhoud van het standaardformulier dat bij deze gelegenheid wordt ingevuld, de vorm en de actualiseringsmodaliteiten van dit formulier, alsook de wijze waarop dit formulier en de actualisatie hiervan wordt overgezonden aan de politiediensten.
In de gevallen bedoeld in de artikelen 7/1 en 7/2, 1° en 2°, houdt de verantwoordelijke voor de verwerking een register bij met de beeldverwerkingsactiviteiten van de mobiele bewakingscamera's uitgevoerd onder zijn verantwoordelijkheid. Dit register bestaat in schriftelijke, al dan niet elektronische vorm. Op verzoek stelt de verantwoordelijke voor de verwerking dit register ter beschikking van de Gegevensbeschermingsautoriteit en van de politiediensten. De Koning bepaalt de inhoud van dit register, de modaliteiten en de bewaartermijn ervan, na advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit.
§ 2. In het geval bedoeld in artikel 7/1 wordt het bestaan van camerabewaking gezamenlijk aangekondigd door :
1° een pictogram aangebracht op het voertuig waarop de mobiele bewakingscamera is gemonteerd; en
2° elk ander informatiekanaal ingesteld door de verantwoordelijke voor de verwerking om de burgers duidelijk te informeren.
In de gevallen bedoeld in artikel 7/2, 1° en 2°, plaatst de verantwoordelijke voor de verwerking bij de toegang tot de plaats een pictogram dat aangeeft dat er camerabewaking plaatsvindt.
Het model van het pictogram bedoeld in het eerste en tweede lid, en de erop te vermelden inlichtingen worden door de Koning bepaald, na advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit.
Behalve op de plaatsen bedoeld in artikel 8/2, § 1, ziet de verantwoordelijke voor de verwerking erop toe dat de mobiele bewakingscamera of -camera's niet gericht worden op een plaats waarvoor hij niet zelf de gegevens verwerkt.
§ 3. In het geval bedoeld in artikel 7/1 wordt het bekijken van de beelden in real time toegelaten in de omstandigheden voorzien in artikel 5, § 4, behalve wanneer het gaat om mobiele bewakingscamera's voor de automatische nummerplaatherkenning die worden gebruikt om de naleving van de gemeentereglementen met betrekking tot betalend parkeren te controleren. In dit laatste geval moet het bekijken van de beelden in real time niet plaatsvinden onder toezicht van de politiediensten.
In de gevallen bedoeld in artikel 7/2, is het bekijken van de beelden in real time uitsluitend toegestaan om onmiddellijk te kunnen ingrijpen bij misdrijf, schade, overlast of verstoring van de openbare orde.
§ 4. Het opnemen van beelden is uitsluitend toegestaan teneinde bewijzen te verzamelen van overlast of van feiten die een misdrijf opleveren of schade veroorzaken en daders, verstoorders van de openbare orde, getuigen of slachtoffers op te sporen en te identificeren.
Indien deze beelden geen bijdrage kunnen leveren tot het bewijzen van een misdrijf, van schade of van overlast of tot het identificeren van een dader, een verstoorder van de openbare orde, een getuige of een slachtoffer, worden zij niet langer dan één maand bewaard. Deze termijn wordt verlengd naar drie maanden voor de plaatsen die, door hun aard, een bijzonder veiligheidsrisico inhouden, bepaald door de Koning bij koninklijk besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad, waarvan het ontwerp voor advies wordt voorgelegd aan de Gegevensbeschermingsautoriteit.".
Art. 76. In hoofdstuk IV van dezelfde wet wordt een artikel 7/4 ingevoegd, luidende :
"Art. 7/4. De kennisgevingen voorzien in de artikelen 5, § 3, 6, § 2, 7, § 2, en 7/3, § 1, kunnen uitgevoerd worden door een persoon die werd aangewezen door de verantwoordelijke voor de verwerking.
De Koning bepaalt de voorwaarden en modaliteiten van deze aanwijzing na advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit.".
Art. 77. In artikel 8 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 12 november 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het tweede lid wordt aangevuld met de woorden "of, wat het gebruik van mobiele bewakingscamera's in niet-besloten plaatsen betreft, die de modaliteiten van aankondiging niet respecteert, voorzien in het artikel 7/3, § 2, eerste lid.";
2° in het derde lid wordt de bepaling onder 2° opgeheven;
3° het vierde lid wordt opgeheven.
Art. 78. In dezelfde wet wordt een artikel 8/1 ingevoegd, luidende :
"Art. 8/1. Het gebruik van intelligente bewakingscamera's gekoppeld aan registers of bestanden van persoonsgegevens is enkel toegestaan met het oog op de automatische nummerplaatherkenning, op voorwaarde dat de verantwoordelijke voor de verwerking deze registers of bestanden verwerkt met inachtneming van de regelgeving met betrekking tot de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.".
Art. 79. In dezelfde wet wordt een artikel 8/2 ingevoegd, luidende :
"Art. 8/2. § 1. Met betrekking tot de voor het publiek toegankelijke en niet voor het publiek toegankelijke besloten plaatsen, kan de in de artikelen 6, 7 en 7/2 bedoelde verantwoordelijke voor de verwerking beslissen om de bewakingscamera of -camera's te richten op de perimeter rechtstreeks rond de plaats, op de door de Koning bepaalde plaatsen, bij koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, waarvan het ontwerp voor advies wordt voorgelegd aan de Gegevensbeschermingsautoriteit.
§ 2. De in § 1 bedoelde beslissing wordt genomen na positief advies van de gemeenteraad over de afbakening van de perimeter.
De gemeenteraad brengt zijn advies uit na voorafgaandelijk de korpschef van de politiezone waarin de plaats zich bevindt, te hebben geraadpleegd.".
Art. 80. In artikel 9 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 12 november 2009, 3 augustus 2012 en 21 april 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het eerste lid wordt aangevuld met de woorden ", behalve in het geval bedoeld in artikel 6, § 2, zevende lid.";
2° in de Franse tekst van het derde lid, 1°, worden de woorden "de nuisances" vervangen door de woorden "d'incivilités";
3° in de Franse tekst van het derde lid, 2°, wordt het woord "nuisances" vervangen door het woord "incivilités";
4° het derde lid wordt aangevuld met de bepaling onder 3°, luidende :
"3° kan, wanneer het een voor het publiek toegankelijke besloten plaats betreft, en indien er een akkoord, waarvan de modaliteiten werden bepaald door een schriftelijke overeenkomst, werd afgesloten tussen de verantwoordelijke voor de verwerking en de betrokken politiedienst :
a) overdragen in real time aan de politiediensten, voor de beveiliging van door de Koning bepaalde plaatsen, bij koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, waarvan het ontwerp voor advies wordt voorgelegd aan de Gegevensbeschermingsautoriteit die, door hun aard, een bijzonder risico voor de veiligheid inhouden;
b) overdragen in real time aan de politiediensten, met naleving van de regels die gelden op het vlak van de private en bijzondere veiligheid, wanneer zich een feit voordoet waarvoor hun tussenkomst vereist kan zijn.";
5° in het vierde lid wordt de tweede zin, die aanvangt met de woorden "Na advies van de Commissie" en eindigt met de woorden "wederzijdse informatieuitwisseling", opgeheven;
6° in de laatste zin van het vierde lid worden de woorden "technische en praktische nadere regels betreffende de" vervangen door de worden "De nadere regels van deze", de woorden "een protocolakkoord tussen de betrokken politiedienst" vervangen door de woorden "protocolakkoorden tussen de betrokken politiediensten" en de zin wordt aangevuld met de woorden ", ter advies voorgelegd aan de Gegevensbeschermingsautoriteit, voorafgaandelijk aan de ondertekening ervan".
Art. 81. In artikel 12 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het tweede lid wordt het woord "gemotiveerd" opgeheven;
2° in het tweede lid worden de woorden "artikelen 10 en volgende van de wet van 8 december 1992" vervangen door de woorden "de regelgeving betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens";
3° het tweede lid wordt aangevuld met de volgende zin :
"Dit verzoek bevat voldoende gedetailleerde aanwijzingen om de betrokken beelden precies te kunnen lokaliseren.";
4° het artikel wordt aangevuld met een lid, luidende :
"De verantwoordelijke voor de verwerking bewaart de beelden die het voorwerp uitmaken van het verzoek tot toegang zolang dit nodig is voor de verwerking ervan, waarbij de bewaartermijn niet langer duurt dan de termijn bepaald in de artikelen 5, § 4, vijfde lid, 6, § 3, derde lid, 7, § 3, derde lid, en 7/3, § 4, tweede lid, afhankelijk van het geval.".
Art. 82. In artikel 13 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 12 november 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid wordt het woord "duizend" vervangen door het woord "twintigduizend";
2° in het tweede lid wordt het woord ", 7/3" ingevoegd tussen het woord "7/2" en de woorden "en 8";
3° in het tweede lid worden de woorden ", 8/1 en 8/2" ingevoegd tussen de woorden "en 8" en de woorden "wordt gestraft";
4° in het tweede lid wordt het woord "vijfentwintig" vervangen door het woord "honderd", en het woord "honderd" door het woord "tienduizend".
Art. 83. Artikel 14 van dezelfde wet wordt opgeheven.
HOOFDSTUK 4. - Wijzigingen van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten
Art. 84. In hoofdstuk III, afdeling 4, onderafdeling 1, van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten wordt een artikel 16/4 ingevoegd, luidende :
"Art. 16/4. § 1. Overeenkomstig de nadere regels bepaald door de Koning, na advies van de bevoegde toezichthoudende autoriteit voor de verwerking van persoonsgegevens, is een rechtstreekse toegang toegestaan voor de inlichtingen- en veiligheidsdiensten tot de informatie en persoonsgegevens die verzameld worden door middel van camera's waarvan het gebruik door de politiediensten is toegestaan overeenkomstig hoofdstuk IV, afdeling 1, en hoofdstuk IV/1, afdeling 2, van de wet op het politieambt en die in het bijzonder worden verwerkt in de gegevensbanken bedoeld in artikel 44/2 van de genoemde wet.
In afwijking van artikelen 25/5, § 2, en 46/2 van de wet op het politieambt, oefenen de politiediensten geen controle uit op het bekijken van beelden in real time door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
De informatie en persoonsgegevens bedoeld in het eerste lid kunnen na anonimisering worden gebruikt voor didactische en pedagogische doeleinden in het kader van de opleiding van de leden van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
§ 2. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen, in het belang van de uitoefening van hun opdrachten, op gerichte wijze en na hun registratie toegang nemen tot de informatie en persoonsgegevens van de gegevensbanken bedoeld in artikels 25/6, 44/2, § 3, tweede lid, 1° en 2°, en 46/12 van de wet op het politieambt, indien dit gemotiveerd wordt op operationeel vlak, noodzakelijk is voor de uitoefening van een precieze opdracht en beslist wordt door een inlichtingenofficier.
Na de eerste maand van bewaring, wordt de toegang tot de gegevens bedoeld in deze paragraaf toegestaan door het diensthoofd of zijn gedelegeerde.
De beslissing van het diensthoofd of zijn gedelegeerde wordt met de motivering van deze beslissing zo spoedig mogelijk aan het Vast Comité I betekend. De beslissing kan betrekking hebben op een geheel van gegevens die betrekking hebben op een specifiek inlichtingenonderzoek. In dit geval wordt een lijst van de gerichte toegangen een maal per maand aan het Vast Comité I doorgegeven. Het Vast Comité I verbiedt de inlichtingen- en veiligheidsdiensten om gebruik te maken van de gegevens die verzameld werden in omstandigheden die niet aan de wettelijke voorwaarden voldoen.
De toegang tot deze informatie en persoonsgegevens is beveiligd, alle toegangen worden dagelijks bijgewerkt en de concrete redenen van de bevragingen worden geregistreerd.
§ 3. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen, in het belang van de uitoefening van hun opdrachten, de informatie en persoonsgegevens van de gegevensbanken bedoeld in artikel 44/2, § 3, tweede lid, 1° en 2°, van de wet op het politieambt in correlatie brengen met :
1° de gegevensbanken beheerd door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten of die voor hen rechtstreeks beschikbaar of toegankelijk zijn in het kader van hun opdrachten, of lijsten van personen uitgewerkt door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in het kader van hun opdrachten;
2° vooraf bepaalde beoordelingscriteria.
De gegevensbanken of lijsten of de vooraf bepaalde beoordelingscriteria bedoeld in deze paragraaf worden voorbereid met als doel deze correlatie tot stand te brengen na registratie van de gegevens.
De inhoud van de gegevensbanken of van de lijsten bedoeld in het eerste lid, 1°, die gebruikt worden voor een correlatie, is onderworpen aan de toelating van een inlichtingenofficier. De beslissing om de gegevensbanken of de lijsten in correlatie te brengen, kan slaan op een geheel van gegevens die betrekking hebben op een of meerdere specifieke inlichtingenonderzoeken.
Elke lijst aan de hand waarvan de correlatie bedoeld in het eerste lid, 1°, wordt uitgevoerd, wordt zo spoedig mogelijk doorgegeven aan het Vast Comité I. Het Vast Comité I verbiedt de inlichtingen- en veiligheidsdiensten om gebruik te maken van de gegevens die verzameld werden in omstandigheden die niet aan de wettelijke voorwaarden voldoen.
De beoordelingscriteria bedoeld in het eerste lid, 2°, worden voorafgaandelijk aan het Vast Comité I voorgelegd. Correlaties die deze beoordelingscriteria verder verfijnen, dienen niet meer opnieuw voorgelegd te worden. Deze beoordelingscriteria mogen niet gericht zijn op de identificatie van een individu en moeten doelgericht, evenredig en specifiek zijn.
§ 4. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen, in het belang van de uitoefening van hun opdrachten, toegang krijgen tot het register bedoeld in artikel 25/8, tweede lid, van de wet op het politieambt.
§ 5. In geval de rechtstreekse toegang bedoeld in dit artikel mogelijk is, kan een inlichtingen- en veiligheidsdienst niet eenzelfde rechtstreekse toegang verzoeken op basis van artikel 14, tweede lid.
De bevoegde magistraat die oordeelt dat een rechtstreekse toegang tot de informatie en persoonsgegevens het goede verloop van een opsporingsonderzoek of gerechtelijk onderzoek kan schaden, kan besluiten om die toegang tijdelijk onmogelijk te maken. Indien een inlichtingen- en veiligheidsdienst ten aanzien van deze informatie en persoonsgegevens gebruik maakt van de rechtstreekse toegang, wordt haar meegedeeld dat deze onvolledig zijn.
§ 6. De inlichtingenofficier die de beslissingen voorzien in dit artikel neemt, kan niet tegelijk de beheerder zijn van het dossier waarop die beslissing betrekking heeft.
Art. 85. Artikel 18/4 van dezelfde wet wordt aangevuld met een paragraaf 3, luidende :
" § 3. De observatie met behulp van technische middelen kan uitgevoerd worden via een rechtstreekse toegang tot de informatie en persoonsgegevens bedoeld in artikel 16/4, § 1.
In voorkomend geval kan ze worden uitgevoerd via de correlatie bedoeld in artikel 16/4, § 3, waarbij de gegevensbanken of lijsten of de vooraf bepaalde beoordelingscriteria worden voorbereid met als doel deze correlatie in real time tot stand te brengen, op het moment van de verzameling van de gegevens door de intelligente camera's of de intelligente systemen voor de automatische nummerplaatherkenning.
De beslissing van het diensthoofd kan slaan op een geheel van gegevens die betrekking hebben op een specifiek inlichtingenonderzoek.
De beoordelingscriteria bedoeld in artikel 16/4, § 3, eerste lid, 2°, mogen niet gericht zijn op de identificatie van een individu en moeten doelgericht, evenredig en specifiek zijn.
In afwijking van artikel 18/3, § 2, 2° tot 4°, vermeldt de beslissing het fenomeen of de dreiging die het voorwerp uitmaakt van de methode en het verband met de criteria.
Art. 86. Artikel 18/11 van dezelfde wet wordt aangevuld met een paragraaf 3, luidende :
" § 3. De observatie met behulp van technische middelen kan uitgevoerd worden via een rechtstreekse toegang tot de informatie en persoonsgegevens bedoeld in artikel 16/4, § 1.
In voorkomend geval kan ze worden uitgevoerd via de correlatie bedoeld in artikel 16/4, § 3, waarbij de gegevensbanken of lijsten of de vooraf bepaalde beoordelingscriteria worden voorbereid met als doel deze correlatie in real time tot stand te brengen, op het moment van de verzameling van de gegevens door de intelligente camera's of de intelligente systemen voor de automatische nummerplaatherkenning.
De beslissing van het diensthoofd kan slaan op een geheel van gegevens die betrekking hebben op een specifiek inlichtingenonderzoek.
De evaluatiecriteria bedoeld in artikel 16/4, § 3, eerste lid, 2°, mogen niet gericht zijn op de identificatie van een individu en moeten doelgericht, evenredig en specifiek zijn.
In afwijking van artikel 18/10, § 2, 2° tot 4°, vermeldt het ontwerp van machtiging het fenomeen of de dreiging die het voorwerp uitmaakt van de methode en het verband met de criteria.".
HOOFDSTUK 5. - Wijziging van de wet van 2 oktober 2017 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid
Art. 87. In artikel 115, 3°, van de wet van 2 oktober 2017 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de woorden "in real time" worden ingevoegd tussen de woorden "het bekijken" en de woorden "van beelden";
2° in de bepaling onder b) worden de woorden "de doeleinden voorzien in het" ingevoegd tussen het woord "overeenkomstig" en de woorden "artikel 5, § 4, eerste lid, van de camerawet";
3° de bepaling onder b) wordt aangevuld met de woorden ", ongeacht of het gaat om camera's geplaatst in toepassing van de camerawet of de wet op het politieambt".
HOOFDSTUK 6. - Slot- en overgangsbepalingen
Art. 88. De camera's die door de politiediensten geïnstalleerd en/of gebruikt werden vóór de inwerkingtreding van deze wet, in het kader van de wet van 21 maart 2007 tot regeling van de plaatsing en het gebruik van bewakingscamera's, en die onder het toepassingsgebied vallen van het hoofdstuk 2 van deze wet, zullen moeten beantwoorden aan de bepalingen van deze wet binnen de twaalf maanden na de inwerkingtreding ervan.
Art. 89. Deze wet treedt in werking op 25 mei 2018.
Vanaf deze datum zullen de bewakingscamera's geregeld door de wet van 21 maart 2007 tot regeling van de plaatsing en het gebruik van bewakingscamera's, die geplaatst en gebruikt werden overeenkomstig de wetgeving die van kracht was op het moment van de installatie ervan, moeten beantwoorden aan de verplichting inzake mededeling aan de politiediensten uiterlijk binnen de twee jaar.
De protocolakkoorden die reeds afgesloten zijn vóór de inwerkingtreding van deze wet, tussen de politiediensten en de openbare vervoersmaatschappijen, voor de toegang in real time tot de beelden van de bewakingscamera's bedoeld in artikel 9, vierde lid, van de wet van 21 maart 2007 tot regeling van de plaatsing en het gebruik van bewakingscamera's, worden voor advies voorgelegd aan de Gegevensbeschermingsautoriteit, uiterlijk binnen een termijn van één jaar na de datum van inwerkingtreding van deze wet.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 21 maart 2018.
FILIP
Van Koningswege :
De Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken,
J. JAMBON
De Minister van Justitie,
K. GEENS
De Minister van Defensie,
S. VANDEPUT
Met `s Lands zegel gezegeld :
De Minister van Justitie,
K. GEENS