Numac : 2009000846
FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN
Aan de Dames en Heren Burgemeesters,
Aan de Dames en Heren Voorzitters van de Politiecolleges,
Aan de Dames en Heren Korpschefs van de lokale politie,
Aan de Heer Commissaris-generaal van de federale politie,
Aan de Heer Voorzitter van de Vaste commissie van de lokale politie,
Ter informatie :
Aan de Dames en Heren Provinciegouverneurs,
Aan de Heer wd. Gouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad;
Mevrouw, Mijnheer de Burgemeester,
Mevrouw, Mijnheer de Voorzitter,
Mevrouw, Mijnheer de Korpschef,
Mijnheer de Commissaris-generaal,
Mijnheer de Voorzitter,
Doel van deze omzendbrief is om de lokale overheden en de politiediensten in te lichten over de regels voorzien in de wet van 21 maart 2007 tot regeling van de plaatsing en het gebruik van bewakingscamera's (hierna « camerawet » genoemd), sinds zijn recente wijziging door de wet van 12 november 2009, en om hen aanbevelingen te doen over hoe zij deze concreet moeten toepassen.
Er zal dus voornamelijk sprake zijn van de adviesprocedure in geval van plaatsing van vaste bewakingscamera's op een niet-besloten plaats en van het gebruik van mobiele bewakingscamera's door de politiediensten.
Bovendien hebben bepaalde punten betrekking op de noties die, sinds de inwerkingtreding van de wet, bepaalde vragen oproepen in de praktijk.
1. Definities
1.1. Overlast
In de definitie van de bewakingscamera wordt, sinds het invoeren van de camerawet in 2007, melding gemaakt van misdrijven tegen personen of goederen, overlast in de zin van artikel 135 van de nieuwe gemeentewet en van de handhaving van de openbare orde. In de rest van het dispositief, werd er geen melding meer gemaakt van overlast, maar enkel van misdrijven, schade of ordeverstoring. Een onzekerheid was dus mogelijk inzake de toepasbaarheid van de desbetreffende bepalingen (die het bekijken in real time, het opnemen en het bijhouden van beelden regelen) ingeval van dergelijke overlast.
Om deze leemte op te vullen werd bij de wetswijziging de term « overlast » in de rest van het dispositief toegevoegd. Er bestaat dus geen twijfel meer over de toepasbaarheid van de bepalingen die het bekijken van de beelden in realtime, het opnemen en het bijhouden van de beelden regelen, in geval van overlast.
Om evenwel de tekst van de overige bepalingen niet onnodig te verzwaren, wordt er slechts melding gemaakt van de term « overlast ». Dit betekent niet dat men eender welke overlast beoogt. Met deze term wordt altijd verwezen naar de overlast zoals bedoeld in de definitie van de bewakingscamera, in artikel 2 van de wet : het betreft dus overlast in de zin van artikel 135 van de nieuwe gemeentewet.
De wetgever heeft uitsluitend de bedoeling gehad om te verwijzen naar overlast in de zin van artikel 135 van de nieuwe gemeentewet, namelijk alle openbare overlast waarvoor de gemeenten bevoegd zijn.
1.2. Vaste / mobiele bewakingscamera's
De wet definieert als een mobiele bewakingscamera de bewakingscamera die tijdens de observatie verplaatst wordt teneinde vanaf verschillende plaatsen en posities te filmen. Het adjectief mobiel bepaalt dus slechts de camera's die niet op een plaats zijn vastgemaakt tijdens de bewakingstijd, maar die men tijdens de observatie verplaatst, terwijl de beelden worden verzameld.
Alle andere bewakingscamera's zijn dus, in de zin van de camerawet, vaste bewakingscamera's.
Dit betekent dat de bewakingscamera's die voorlopig geplaatst worden om een plaats te filmen tijdens enkele dagen (bijvoorbeeld tijdens een jaarlijks festival), één of meerdere weken, zelfs meerdere maanden, vaste camera's zijn : zelfs indien deze geschikt zijn om te worden verplaatst, gebeurt dit niet tijdens de observatie. De verplaatsing gebeurt slechts dan eens de beslissing genomen is om er geen beroep meer op te doen op deze plaats. Deze camera's zijn voorlopig, maar vast.
Bijgevolg moeten, vanaf het moment waarop de bewakingscamera('s) vanaf dezelfde plaats of dezelfde positie (zelfs indien deze op verschillende manieren kunnen worden gericht) film(t)(en), alle verplichtingen, die zijn voorzien voor de vaste bewakingscamera's, worden gerespecteerd.
1.3. Toegang tot een plaats
De wet voorziet dat bij de toegang van elke plaats die door één of meerdere vaste bewakingscamera's wordt gefilmd, de verantwoordelijke voor de verwerking een pictogram moet aanbrengen dat aangeeft dat er camerabewaking plaatsvindt. Zij legt dus niet op dat er per camera een pictogram moet worden geplaatst en ook niet dat er één in de nabijheid van de camera moet worden geplaatst.
De wet vermeldt daarentegen geen definitie van de term « toegang » en hierdoor, wanneer het een niet-besloten plaats betreft, kan de vraag gesteld worden waar de pictogrammen geplaatst moeten worden. Men kan redelijkerwijs aannemen dat de verantwoordelijke voor de verwerking, door een pictogram aan te brengen op de voornaamste toegangspunten in de gefilmde perimeter, aan zijn verplichting voldoet.
Zo ook volstaat het, wanneer er een camerabewaking wordt georganiseerd in een welbepaalde zone van de gemeente (een markt, een wijk), om deze bewaking aan te geven door middel van een pictogram die aan de ingang/aan de ingangen van deze zone wordt aangebracht. Wanneer het cameratoezicht op het gehele grondgebied van een gemeente wordt georganiseerd, is het niet strijdig met de wet dit aan te geven door middel van pictogrammen aangebracht op de toegangswegen naar de gemeente. Het blijft in dit geval evenwel mogelijk om te herinneren aan de aanwezigheid van camera's in de gemeente, door er pictogrammen aan te brengen op de belangrijke plaatsen van de gemeente of, daarentegen, op de plaatsen waar men minder verwacht gefilmd te worden.
1.4. Proportionaliteit van de beelden
Voor de drie plaatscategorieën voorziet de camerawet dat de verantwoordelijke voor de verwerking « erop toeziet dat de bewakingscamera of -camera's niet specifiek gericht worden op een plaats waarvoor hij niet zelf de gegevens verwerkt ».
Deze bepaling wijst in feite op het proportionaliteitsbeginsel dat moet worden gerespecteerd bij elke verwerking van persoonsgegevens en dus ook op het vlak van de gefilmde beelden.
De term « specifiek » was bedoeld om de verantwoordelijke voor de verwerking niet te beletten om op de beelden een deel van een plaats te laten verschijnen voor dewelke hij de gegevens niet verwerkt, indien het niet anders kan (bijvoorbeeld een klein deel van het voetpad laten verschijnen wanneer men een gebouw of de ingang ervan filmt).
Maar dat betekent dus dat, wanneer dit het geval is, dat tot het strikte minimum moet worden beperkt (voor de voor het publiek niet toegankelijke besloten plaatsen, is het zelfs uitdrukkelijk door de wetgever voorzien).
Men kan hier dus uit afleiden dat het niet is omdat een klein deel van het voetpad verschijnt op de beelden van een camera die werd geplaatst om een gebouw of de ingang ervan te filmen, dat de gefilmde plaats een niet-besloten plaats is.
Zoals de wet het voorziet, is het voor de niet-besloten plaatsen mogelijk om de vaste bewakingscamera te richten op een plaats waarvoor hij niet zelf de gegevens verwerkt, mits hij daarvoor expliciet de toestemming heeft van de verantwoordelijke voor de verwerking van de betrokken plaats.
Dit heeft bijvoorbeeld betrekking op het geval waarin de gemeentelijke overheid camera's installeert die een straat filmen en dat op de beelden van de camera's de ingang verschijnt van een privé-woning of van een café, of van elk ander gebouw waarvan de camerabewaking niet onder de bevoegdheid van de gemeente valt.
De gemeentelijke overheid zal, indien zij deze ingangen niet wil verbergen op de beelden, het uitdrukkelijk akkoord moeten krijgen van de verantwoordelijke personen voor de verwerking voor deze woning of dit café.
Zonder dit akkoord is de verantwoordelijke voor de verwerking verplicht om, door middel van technische middelen, deze delen op de beelden te verbergen.
Om een bewijs te hebben, zal dit akkoord bij voorkeur schriftelijk moeten zijn.
2. Vaste bewakingscamera's op de niet-besloten plaatsen - voorafgaand advies en raadpleging van de korpschef
2.1. Inleiding
Wij wijzen er in eerste instantie op dat de wetgever, voor de niet-besloten plaatsen, niet de bedoeling had om particulieren of privé-personen de mogelijkheid te geven het openbare domein te bewaken. De verantwoordelijke voor de verwerking zal dus meestal een openbare overheid zijn. En wanneer het een gemeente betreft, dan kan de verantwoordelijke voor de verwerking in ieder geval niet de gemeenteraad zijn, gelet op zijn rol in de procedure tot plaatsing.
De verantwoordelijke voor de verwerking voor een niet-besloten plaats moet, voorafgaand aan de plaatsing van de bewakingscamera's, een positief advies krijgen van de gemeenteraad van de gemeente waar de plaats zich bevindt. De gemeenteraad kan dus niet tegelijkertijd verantwoordelijke voor de verwerking zijn.
De gemeenteraad moet de korpschef van de politiezone, waar de plaats zich bevindt, raadplegen vooraleer haar advies te formuleren. Welke is de draagwijdte van deze raadpleging ? Kan het advies van de gemeenteraad afwijken van de analyse van de korpschef ?
Vooraleer een antwoord te bieden op deze vragen, moet er op gewezen worden dat de verantwoordelijke voor de verwerking, bij het indienen van zijn adviesaanvraag, bepaalde inlichtingen moet bezorgen om de geraadpleegde instanties de mogelijkheid te geven een duidelijk advies te formuleren.
Deze inlichtingen zijn de volgende (het betreft in feite grotendeels de inlichtingen die door de verantwoordelijke voor de verwerking bij de aangifte van de plaatsing van bewakingscamera's toegestuurd worden aan de Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer) :
- de vermelding van de verantwoordelijke voor de verwerking;
- de benaming van de verwerking (databank);
- de finaliteit van de verwerking (met name het toezicht en de bewaking) en de categorieën van verwerkte gegevens (met name het opnemen van beelden);
- de wettelijke of reglementaire basis;
- de plaatsing van de bewakingscamera's en de perimeter van de bewaakte zone (en eventueel de beelden van een demo uitgevoerd ter plaatse);
- de ontvangers;
- de bewaartermijnen;
- de veiligheidsmaatregelen;
- de manier van kennisname van de bewaking door de betrokkenen;
- het contactpunt voor het recht van toegang op de beelden;
- de contactpersoon voor de informatieaanvragen.
Hij gaat eveneens de antwoorden geven op de volgende twee vragen :
- welke zijn de veiligheidsproblemen die aan de basis liggen van de beslissing om bewakingscamera's te plaatsen?
- Waarin is camerabewaking een gepast instrument om hierop te antwoorden ?
2.2. De raadpleging van de korpschef
De korpschef wordt geraadpleegd om aan de gemeenteraad een advies te verstrekken over de draagwijdte en het type van criminaliteit en delinquentie op de betrokken niet-besloten plaats.
Rekening houdend met de inlichtingen die hem worden toegestuurd en met zijn kennis van de zone waarover hij de leiding heeft (terreinkennis, politiestatistieken, prioriteiten van het Zonaal Veiligheidsplan), moet de korpschef zich uitspreken over het feit of er volgens hem, al dan niet voldoende elementen bestaan die bevestigen dat, op de bedoelde niet-besloten plaats, veiligheidsproblemen bestaan of een onveiligheidsgevoel aanwezig is, met het risico dat er dan ook feiten kunnen plaatsvinden die men kan voorkomen, vaststellen of opsporen door middel van bewakingscamera's.
Door de doelstellingen, die met het cameraproject worden beoogd, en het lokaal politioneel beleid met elkaar in verband te brengen, zal hij tevens nagaan of er voor een doeltreffender cameragebruik geen bijkomende maatregelen of bijzondere voorwaarden hieraan moeten gekoppeld worden. Men kan denken aan een gerichte interventiecapaciteit binnen de bewaakte zone. De plaatsing van bewakingscamera's op de niet-besloten plaatsen zonder efficiënte politionele opvolging, zou immers geen enkel tastbaar resultaat opleveren.
Al naargelang hij vindt dat deze elementen al dan niet toereikend zijn, zal zijn analyse gunstig of ongunstig zijn met betrekking tot de nood (en/of de opportuniteit) om bewakingscamera's op de bedoelde plaats te installeren.
De korpschef stuurt vervolgens zijn analyse door naar de gemeenteraad.
2.3. Het advies van de gemeenteraad
De gemeenteraad zal zijn advies uitbrengen op basis van de informatie bezorgd door de verantwoordelijke voor de verwerking en de analyse van de korpschef. Dit advies moet in alle gevallen gemotiveerd worden.
Indien zij de analyse van de korpschef volgt, dan kan de motivering steunen op de elementen opgenomen in de analyse van de korpschef.
Indien de gemeenteraad daarentegen beslist om, ondanks de ongunstige analyse van de korpschef toch een positief advies uit te brengen voor het cameragebruik dan zal de gemeenteraad zijn advies uitvoeriger moeten motiveren. Hetzelfde geldt bij een negatief advies van de gemeenteraad, terwijl de analyse van de korpschef voor het project camerabewaking gunstig was.
2.4. Advies van de gemeenteraad ingeval van voorlopige vaste bewakingscamera's
Het gebeurt dat de gemeenten of de politiezones voorlopig vaste bewakingscamera's plaatsen om het hoofd te bieden aan gerichte veiligheidsproblemen. Deze camera's worden vervolgens verplaatst om de verplaatsingen van het beoogde fenomeen te volgen (bijvoorbeeld bezetting van openbare terreinen door zigeuners, samenscholingen van jongeren op de openbare weg of nog sluikstorten). Het is dus mogelijk dat deze camera's alle twee weken worden verplaatst. In dergelijke omstandigheden, lijkt het duidelijk moeilijk en zelfs onmogelijk om voorafgaand het positief advies te krijgen van de gemeenteraad voor elke verplaatsing van de desbetreffende camera('s).
Aangezien de wet het niet verbiedt, raden wij in dergelijke omstandigheden aan om een positief advies te vragen aan de gemeenteraad om, in een perimeter die groot genoeg is, of zelfs op het hele grondgebied van de gemeente, voorlopige vaste bewakingscamera's te installeren om een welbepaald fenomeen te bestrijden en het doeltreffend op te volgen.
De korpschef zal in zijn analyse de elementen meedelen die bekend zijn betreffende het beoogde fenomeen op het hele grondgebied van de gemeente. De gemeenteraad zal op haar beurt advies geven met betrekking tot het plaatsen van voorlopige camera's om dit vooraf bepaalde fenomeen te bestrijden, op de plaatsen die zullen gekozen worden op grond van de verplaatsingen van dit fenomeen. Dit advies zal eventueel een beperkte gebruiksperiode kunnen voorzien.
De pictogrammen die het bestaan aangeven van camera's zullen natuurlijk moeten worden verplaatst op grond van de wijzigingen van de bewaakte perimeter en de aangifte aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer dient gewijzigd te worden.
3. Gebruik van mobiele bewakingscamera's
3.1. Informatie van de burgemeester
In de gevallen dat de officier van bestuurlijke politie de beslissing mag nemen om mobiele camera's te gebruiken moet hij de burgemeester hierover op de hoogte brengen.
Wanneer het gaat om het gebruik van mobiele camera's op een niet-besloten plaats, moet deze kennisgeving zo spoedig mogelijk gebeuren en in ieder geval, voor de uitvoering van de mobiele camerabewaking.
Wanneer het een voor het publiek toegankelijke besloten plaats betreft, moet deze kennisgeving onmiddellijk gebeuren (voor dit type van plaatsen heeft de officier van bestuurlijke politie slechts de bevoegdheid om te beslissen over het gebruik van mobiele camera's in uiterst hoogdringende gevallen).
Deze kennisgeving kan gebeuren per fax of per e-mail en, in uiterst hoogdringende gevallen, telefonisch. Het is dus belangrijk dat de politiediensten beschikken over telefoonnummers, faxnummers en e-mailadressen waarmee ze de desbetreffende burgemeester(s) snel kunnen bereiken. Op die manier zal de kennisgeving snel en met zekerheid kunnen gebeuren.
3.2. Uiterste hoogdringendheid (artikel 7/2, § 2, derde lid)
Op een voor het publiek toegankelijke besloten plaats kan de officier van bestuurlijke politie enkel bij uiterste hoogdringendheid zelf beslissen om mobiele bewakingscamera's te gebruiken.
Wat verstaat men onder « uiterste hoogdringendheid » ? Men bedoelt hiermee een onvoorziene volkstoeloop op een voor het publiek toegankelijke besloten plaats die een onmiddellijk optreden van de politiediensten vereist (bijvoorbeeld wanneer de politiediensten niet op voorhand kennis hebben gekregen van de organisatie of de plaats ervan, een samenscholing of bijeenkomst van een extremistische groepering of nog een bijeenkomst van motorfanaten in een zone) en waarbij het gebruik van mobiele bewakingscamera's aangewezen is. Indien het in deze gevallen niet mogelijk is om te wachten op de beslissing van de burgemeester kan de officier van bestuurlijke politie die de operaties leidt, zelf beslissen om er een beroep op te doen. Hij moet evenwel onmiddellijk telefonisch contact opnemen met de burgemeester om deze hierover te informeren.
Het moet gaan om uitzonderlijke gevallen en aangezien het gebruik van mobiele camera's doelmatig en efficiënt moet zijn, moet dit ook worden gemotiveerd.
3.3. Doelmatig en efficiënt gebruik - Principes van het respect voor de persoonlijke levenssfeer
Het is niet de bedoeling van de wetgever dat de politiediensten in alle omstandigheden mobiele bewakingscamera's kunnen gebruiken. De wet zelf voorziet beperkingen : mobiel cameragebruik kan uitsluitend in het kader van grote volkstoelopen (in de zin van artikel 22 van de wet op het politieambt) en voor niet-permanente opdrachten die tevens in uitvoeringstijd beperkt zijn. Men beoogt met name manifestaties, grote concerten, voetbalwedstrijden,...
Daarnaast vermeldt de wet dat de officier van bestuurlijke politie die de operationele verantwoordelijkheid draagt erop toeziet dat het gebruik van de mobiele camera's doelmatig en efficiënt is en in overeenstemming met de in de wet van 8 december 1992 bepaalde beginselen (hierna « privacywet » genoemd). Het zijn de beginselen van subsidiariteit, proportionaliteit, doelmatigheid en finaliteit.
Finaliteitsbeginsel
De bewakingscamera's moeten worden gebruikt voor welbepaalde finaliteiten. In het kader van de camerawet worden bewakingscamera's gebruikt met het oog op het toezicht en de controle om inbreuken tegen personen of goederen, of overlast in de zin van artikel 135 van de nieuwe gemeentewet te voorkomen, vast te stellen of op te sporen of om de openbare orde te handhaven of te herstellen. Deze finaliteiten moeten vanaf het begin worden vastgelegd en vervolgens zullen de beelden slechts voor deze welbepaalde finaliteiten kunnen worden verwerkt.
Wat bovendien de mobiele bewakingscamera's betreft, benadrukt de wet het preventieve aspect van het gebruik ervan, gezien men hoofdzakelijk opdrachten van bestuurlijke politie beoogt.
Beginselen subsidiariteit en doelmatigheid
Het gebruik van mobiele bewakingscamera's is een subsidiair middel, waarop men uitsluitend een beroep doet wanneer de andere middelen niet volstaan om de nagestreefde doelstellingen te bereiken. Indien men bovendien beslist om er een beroep op te doen, dan moet dat een efficiënt middel zijn, dat het mogelijk maakt om objectief de door de verwerking beoogde finaliteiten te bereiken. De wetgever heeft de nadruk gelegd op dit principe door uitdrukkelijk te vermelden dat de officier van bestuurlijke politie moet toezien op een efficiënt gebruik van de camera's.
Proportionaliteitsbeginsel
Dit principe omvat de bovenvermelde subsidiariteits- en doelmatigheidsprincipes, maar betekent eveneens dat men de balans moet maken tussen de noodzaak om camera's te gebruiken tijdens de operatie en het respect voor de persoonlijke levenssfeer van de gefilmde personen. Men moet een proportionaliteitslink nastreven met de beoogde doelstellingen en niet meer filmen dan dat nodig is.
De proportionaliteit moet ook worden gerespecteerd op het niveau van de verwerkte beelden : men moet geen overbodige beelden maken en ook geen plaatsen beogen waarvoor men geen verantwoordelijke voor de verwerking is.
Het is door dit principe te respecteren dat de officier van bestuurlijke politie zal toezien op het doelgerichte gebruik van mobiele bewakingscamera's.
-> Het is ten aanzien van deze verschillende principes dat de officier van bestuurlijke politie (of in voorkomend geval de burgemeester) zal beslissen een beroep te doen op de mobiele camera's en deze zal gebruiken.
3.4. Kennisgeving aan de Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer
Wanneer de beslissing word genomen om mobiele bewakingscamera's te gebruiken, voorziet de wet dat de officier van bestuurlijke politie de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer (hierna CBPL) kennis geeft van deze beslissing. Deze kennisgeving moet plaatsvinden ten laatste op de dag die voorafgaat aan de grote volkstoeloop die aan camerabewaking zal worden onderworpen, behalve in het geval van dringende noodzakelijkheid. In dat geval moet de notificatie binnen de zeven dagen na de grote volkstoeloop gebeuren.
In haar advies van 2 september 2009, raadde de CBPL aan om voor dit type van kennisgeving een standaardformulier te voorzien dat op elektronische wijze zou haar worden overgezonden om te worden verzameld in een niet-openbare databank (in tegenstelling tot de andere aangiftes die in het openbaar register, dat wordt bijgehouden door de CBPL, worden gepubliceerd).
De kennisgeving zal de volgende elementen moeten bevatten :
- identificatie van de persoon die de beslissing tot het gebruik van mobiele bewakingscamera's heeft genomen (burgemeester of officier van bestuurlijke politie)
- identificatie van de operationeel verantwoordelijke (dienst en persoon)
- identificatie van de grote volkstoeloop die met camera's wordt bewaakt (lokalisering, plaatscategorie, aard van de volkstoeloop, datum)
- informatie over het gebruik van camera's :
• het bekijken en opnemen van beelden
• het bewaren van de beelden
• motivering voor het gebruik van mobiele camera's
• beschrijving inzake het doelmatig en efficiënt gebruik en de overeenstemming met de principes van de privacywet.
De operationeel verantwoordelijke is de officier van bestuurlijke politie die beslist over het gebruik van mobiele bewakingscamera's (of, in voorkomend geval, die de beslissing van de burgemeester toepast). Zelfs als een andere officier het in het verlengde van de operatie overneemt, moet enkel de naam van de eerste (zijnde diegene die aan de basis ligt van de beslissing deze camera's te gebruiken) vermeld worden in de kennisgeving.
Om een al te zware administratieve last te vermijden, is de mogelijkheid voorzien om met één kennisgeving meerdere gebruiken van mobiele bewakingscamera's te melden als het gaat om grote volkstoelopen met eenzelfde locatie, aard en benaming waarbij eenzelfde operationeel verantwoordelijke steeds op dezelfde wijze gebruik maakt van mobiele bewakingscamera's. Wordt o.a. beoogd het gebruik van mobiele camera's door de bewijsteams in het kader van voetbalwedstrijden, voor alle thuiswedstrijden in eenzelfde seizoen. Bovendien wordt bij voetbalwedstrijden de kennisgeving gedaan « in het kader » (term gebruikt in de camerawet) van de wedstrijd, dat wil zeggen dat men het observeren van de supporters beoogt vanaf hun plaats van vertrek tot bij de ontbinding van de volkstoeloop.
De aangifte zal gebeuren via het standaardformulier dat zal worden overgezonden naar alle politiediensten. In eerste instantie zal dit formulier op papier worden ingevuld om vervolgens per fax te worden opgestuurd naar de CBPL (op het nummer 02/213.85.95). Eens de elektronische toepassing er is, zullen de politiediensten geïnformeerd worden over de nieuwe overdrachtmodaliteiten.
3.5. Vrijstelling van het pictogram
Wanneer de camerabewaking door middel van vaste bewakingscamera's gebeurt (ongeacht wie de verantwoordelijke voor de verwerking is), voorziet de wet de verplichting om een pictogram aan te brengen aan de ingang van de bewaakte plaats. De aanwezigheid van dit pictogram aan de ingang veronderstelt de instemming van de personen die deze plaats betreden, om te worden gefilmd.
Wanneer de camerabewaking met mobiele camera's gebeurt (door de politiediensten), voorziet de wet dat de aanwezigheid van de camera's op zichtbare wijze, geldt als voorafgaande toestemming. En de wet preciseert nog dat « Mobiele bewakingscamera's gemonteerd op niet-gebanaliseerde voertuigen, vaartuigen of luchtvaartuigen worden geacht op zichtbare wijze gebruikt te zijn. ».
Ondanks het advies van de Raad van State (die erop aandrong om deze fictie af te schaffen, aangezien het gebruik van mobiele camera's gerechtvaardigd wordt door één van de toelaatbaarheidsuitzonderingen voorzien door de privacywet en waarvoor geen toestemming verleend moet worden), werd deze fictie in de wet behouden. Artikel 4 van de camerawet voorziet immers dat de privacywet van toepassing is behalve in de gevallen waarin de camerawet een uitdrukkelijke andersluidende bepaling bevat. Dat is met name het geval in artikel 8 van de camerawet dat elk verborgen gebruik van camera's verbiedt. Om een zekere samenhang te behouden, regelt de camerawet dit aspect zowel voor de vaste als voor de mobiele camera's.
Onder mobiele bewakingscamera's gebruikt op zichtbare wijze, verstaat men dus de camera's gemonteerd aan boord van niet-gebanaliseerde voertuigen, vaartuigen of luchtvaartuigen. Deze precisering van de wetgever omvat al de meeste gevallen en beoogt met name de camera's waarmee de politievoertuigen en helikopters zijn uitgerust. Maar men beoogt ook de camera's die door de politieagenten zelf gedragen worden, hetzij met de handen (bijvoorbeeld, de bewijsteams), hetzij dat hun uniform ermee is uitgerust. Men moet evenwel niet uit het oog verliezen dat deze op zichtbare wijze moeten worden gebruikt : de gefilmde personen moeten weten dat de politieagent een camera op zich draagt, aangezien er geen « wettelijk vermoeden van zichtbaarheid » is voor deze draagbare camera's. Men mag ook niet uit het oog verliezen dat deze camera's uitsluitend kunnen worden gebruikt in het kader van grote volkstoelopen in de zin van artikel 22 van de wet op het politieambt.
Ik hoop dat de in deze omzendbrief aangebrachte aanbevelingen en verduidelijkingen zullen bijdragen tot een correcte toepassing van de camerawet, met inachtneming van het door de wetgever gewenste evenwicht tussen het recht op privacy en de veiligheidsvoorschriften.
Gelieve, Mevrouw, Mijnheer de Gouverneur, de datum waarop deze omzendbrief in het Belgisch Staatsblad wordt gepubliceerd, in het bestuursmemoriaal te willen vermelden.
Brussel, 10 december 2009.
De Minister van Binnenlandse Zaken,
Mevr. A. TURTELBOOM