Publicatie : 1997-08-28 Numac : 1997000619
|
MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN |
18 JULI 1997. Wet tot wijziging van de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de <beveiligingsondernemingen> en de interne bewakingsdiensten, de wet van 19 juli 1991 tot regeling van het beroep van privé-detective en de wet van 3 januari 1933 op de vervaardiging van, de handel in en het dragen van wapens en op de handel in munitie (1)
ALBERT II, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
HOOFDSTUK I. - Wijzigingen van de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten
Art. 2. In artikel 1 van de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° 1 wordt vervangen door de volgende leden :
« 1. In de zin van deze wet wordt als bewakingsonderneming beschouwd, elke rechtspersoon of natuurlijke persoon die, anders dan in het verband van een arbeidsovereenkomst, een activiteit uitoefent bestaande in de blijvende of tijdelijke levering aan derden van diensten van :
1° toezicht op en bescherming van roerende of onroerendegoederen;
2° bescherming van personen;
3° toezicht op en bescherming bij het vervoer van waarden;
4° beheer van alarmcentrales.
In de zin van het eerste lid, 3°, worden als waarden beschouwd alle goederen die, omwille van hun kostbaar karakter of bijzondere aard, onderhevig zijn aan bedreiging. De Koning kan echter bepaalde waarde uitsluiten van het toepassingsgebied van onderhavige wet.
Als bewakingsondernemingen worden evenwel niet beschouwd de vennoten in een vergunde bewakingsonderneming die effectief activiteiten, bepaald in het eerste lid, uitoefenen, indien zij in een band van aan- of bloedverwantschap tot in de tweede graad staan met één der oprichtende vennoten of indien de betrokken vennootschap bestaat uit maximaal vier actieve vennoten die activiteiten, bepaald in het eerste lid, uitoefenen. »
2° 3 wordt vervangen door de volgende leden : .
« In de zin van deze wet wordt als beveiligingsonderneming beschouwd, elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die een activiteit uitoefent bestaande in de blijvende of tijdelijke levering aan derden van diensten van conceptie, installatie, onderhoud of herstelling van alarmsystemen en alarmcentrales.
In afwijking van het eerste lid en zonder afbreuk te doen aan artikel 12 wordt evenwel niet als beveiligingsonderneming beschouwd de natuurlijke of rechtspersoon die de in het eerste lid bepaalde activiteiten uitsluitend uitoefent met het oog op de beveiliging van voertuigen, zoals gedefinieerd in het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer. »
Art. 3. In artikel 2 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in 1, wordt de vijfde alinea vervangen door de volgende bepaling :
« De vergunning kan op verzoek van de bewakingsonderneming of van de onderneming die de interne bewakingsdienst organiseert, overeenkomstig de door de Koning te bepalen nadere regels worden opgeheven. »
2° in 3, eerste lid, worden de woorden "Europese Gemeenschappen" vervangen door de woorden "Europese Unie".
Art. 4. In artikel 4 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het derde lid wordt aangevuld door de woorden « of op verzoek van de beveiligingsonderneming opgeheven worden, overeenkomstig de door de Koning te bepalen nadere regels »;
2° het vierde lid wordt opgeheven
Art. 5. In artikel 5, eerste lid, van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het 1° worden het eerste en het derde lid respectievelijk vervangen door de volgende leden :
a) « 1° niet veroordeeld geweest zijn, zelfs niet met uitstel, tot een gevangenisstraf van ten minste zes maanden wegens enig misdrijf of tot een lagere gevangenisstraf wegens diefstal, afpersing, misbruik van vertrouwen, oplichting, valsheid in geschriften, aanranding van de eerbaarheid, verkrachting, of misdrijven, bepaald bij de artikelen 379 tot 386ter van het Strafwetboek, bij artikel 259bis van het Strafwetboek, bij de artikelen 280 en 281 van het Strafwetboek, bij de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en haar uitvoeringsbesluiten, bij de wet van 3 januari 1933 op de vervaardiging van, de handel in en het dragen van wapens en op de handel in munitie en haar uitvoeringsbesluiten of bij de wet van 8 december 1992 betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens ».
b) « De bewakings- of beveiligingsonderneming of de interne bewakingsdienst is gehouden ogenblikkelijk de Minister van Binnenlandse Zaken te waarschuwen, zodra de onderneming of de dienst kennis neemt van het feit dat een persoon ingevolge een in kracht van gewijsde gegane veroordeling niet meer aan deze voorwaarde voldoet, en dient ogenblikkelijk een einde te maken aan elke taak die bij deze onderneming of dienst door deze persoon wordt vervuld »,
2° het 2° wordt vervangen door de volgende bepaling :
« onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie »,
3° het 6° wordt vervangen door de volgende bepaling :
« 6° sinds vijf jaar geen lid zijn geweest van een politiedienst, zoals bepaald in de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt of van een inlichtingendienst, zoals bepaald in de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten, noch een militair of openbaar ambt hebben bekleed dat voorkomt op een door de Koning te bepalen lijst ».
Art. 6. Artikel 6 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
« Art. 6. De personen die in een bewakingsonderneming, een beveiligingsonderneming of een interne bewakingsdienst een andere functie uitoefenen dan die welke beoogd worden in artikel 5, moeten voldoen aan de volgende voorwaarden :
1° niet veroordeeld zijn, zelfs niet met uitstel, tot een gevangenisstraf van ten minste zes maanden wegens enig misdrijf of tot een lagere gevangenisstraf wegens diefstal, afpersing, misbruik van vertrouwen, oplichting, valsheid in geschriften, aanranding van de eerbaarheid, verkrachting, of misdrijven, bepaald bij de artikelen 379 tot 386ter van het Strafwetboek, bij artikel 259bis van het Strafwetboek, bij de artike-len 280 en 281 van het Strafwetboek, bij de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en haar uitvoeringsbesluiten of bij de wet van 3 januari 1933 op de vervaardiging van, de handel in en het dragen van wapens en op de handel in munitie en haar uitvoeringsbesluiten of bij de wet van 8 december 1992 betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.
Personen die wegens soortgelijke feiten in het buitenland een in kracht van gewijsde gegane veroordeling hebben opgelopen of die in het buitenland veroordeeld zijn tot een gevangenisstraf van ten minste zes maanden wegens enig misdrijf, worden geacht niet aan de hierboven gestelde voorwaarde te voldoen.
Iedere persoon die ingevolge een in kracht van gewijsde gegane veroordeling niet meer aan deze voorwaarde voldoet is gehouden hiervan onmiddellijk de personen die de werkelijke leiding hebben van de bewakingsonderneming, de interne bewakingsdienst of de beveiligingsonderneming op de hoogte te brengen.
De bewakings- of beveiligingsonderneming of de interne bewakingsdienst is gehouden ogenblikkelijk de Minister van Binnenlandse Zaken te waarschuwen, zodra de onderneming of de dienst kennis neemt van het feit dat een persoon ingevolge een in kracht van gewijsde gegane veroordeling niet meer aan deze voorwaarde voldoet, en dient ogenblikkelijk een einde te maken aan elke taak die bij deze onderneming of dienst door deze persoon wordt vervuld.
2° onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie;
3° hun woonplaats, of bij gebreke ervan, hun normale verblijfplaats hebben in België;
4° niet tegelijkertijd werkzaamheden van privé-detective, van wapen- of munitiefabrikant, van wapen- of munitiehandelaar of enige andere werkzaamheid uitoefenen die, doordat ze wordt uitgeoefend door deze zelfde persoon die ook bewaking verricht, een gevaar kan opleveren voor de openbare orde of voor de in- of uitwendige veiligheid van de Staat;
5° voldoen aan de door de Koning vastgestelde voorwaarden inzake beroepsopleiding en -vorming en medisch en psychotechnisch onderzoek;
6° sinds vijf jaar geen lid zijn geweest van een politiedienst, zoals bepaald in de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt of van een openbare inlichtingendienst, zoals bepaald in de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten, noch een militair of openbaar ambt hebben bekleed dat voorkomt op een door de Koning te bepalen lijst;
7° volle achttien jaar oud zijn.
De onder het 2°, het 3° en het 5° vermelde voorwaarden gelden niet voor het administratief of logistiek personeel van de in dit artikel bedoelde ondernemingen.
Wordt als administratief en logistiek personeel beschouwd in de zin van deze wet, het personeel dat op geen enkele wijze deelneemt aan de uitoefening van de activiteiten opgesomd in artikel 1.
De onder de 2° en 3° vermelde voorwaarden, alsook de onder de 5° bedoelde voorwaarden betreffende het psychotechnisch onderzoek zijn niet toepassing op het personeel van de beveiligingsondernemingen.
De voorwaarden gesteld in artikel 5 en in onderhavig artikel moeten cumulatief vervuld worden door de personen die tegelijkertijd leidinggevende en uitvoerende functies uitoefenen. »
Art. 7. In artikel 8 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in 2 wordt het tweede lid vervangen door de volgende bepaling :
« Voor het uitvoeren van hun opdrachten mogen alleen de personeelsleden van de genoemde ondernemingen en diensten of de personen die voor hun rekening werken, die met goed gevolg een opleiding hebben genoten in een overeenkomstig de wet van 3 januari 1933 op de vervaardiging van, de handel in en het dragen van wapens en den handel in munitie erkende schietstand, wapens houden, vervoeren en dragen. Bewakingsagenten die niet over een bevredigende beroepservaring van minstens 6 maanden beschikken, moeten bij de uitvoering van gewapende opdrachten te allen tijde begeleid worden door één of meerdere ervaren bewakingsagenten. De Koning bepaalt wat onder « bevredigende beroepservaring » en « ervaren bewakingsagenten » dient verstaan te worden. »
2° in 2 wordt het zesde lid opgeheven;
3° in 3 wordt de volgende zin ingelast na het woord "politiedienst" :
« De onderneming zelf kan geen enkel soortgelijk document aan haar personeel afgeven. »
4° in 5 wordt het eerste lid vervangen door de volgende bepaling :
« De Koning kan voorwaarden bepalen waaronder de bewakingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten bij het uitoefenen van hun opdrachten gebruik kunnen maken van bepaalde middelen en methodes. Hij kan tevens voorwaarden opleggen aan de gebruiker van die dienstverlening zoals bedoeld in artikel 1, 1, 3°, met het oog op het nemen van maatregelen teneinde een maximale veiligheid te garanderen.
In dringende gevallen en in geval van ernstige en onmiddellijke bedreiging van de openbare orde, kan de Minister van Binnenlandse Zaken, in het belang van de openbare orde, op de openbare weg en in voor het publiek toegankelijke plaatsen, tijdelijk of blijvend, de uitoefening van bepaalde opdrachten of het gebruik van bepaalde middelen of methodes verbieden of aanvullende veiligheidsmaatregelen opleggen. »
5° in 5 wordt het tweede lid het derde lid.
Art. 8. Artikel 10 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
« Art. 10. Onverminderd artikel 30 van het Wetboek van strafvordering en artikel 1, 3°, van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, delen de bewakingsondernemingen, de interne bewakingsdiensten, de personeelsleden van die ondernemingen of diensten en de personen die voor hun rekening werken, aan de rechterlijke instanties, telkens als deze erom verzoeken, onverwijld alle inlichtingen mede over misdrijven waarvan zij tijdens of naar aanleiding van de uitoefening van hun activiteiten kennis krijgen. »
Art. 9. In artikel 11, tweede lid, van dezelfde wet worden de woorden "of op het mutualistisch lidmaatschap" ingelast na het woord "vakbondsovertuigingen" en de woorden "of van dat lidmaatschap" na het woord "overtuigingen".
Art. 10. Artikel 14 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
« Art. 14. De bewakings- en beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten sturen de Minister van Binnenlandse Zaken jaarlijks, op de door hem bepaalde datum, een activiteitenverslag waarvan hij de inhoud bepaalt.
De Minister van Binnenlandse Zaken brengt jaarlijks vóór 30 oktober aan de Kamer van volksvertegenwoordigers schriftelijk verslag uit over de toepassing van deze wet. »
Art. 11. Artikel 17, eerste lid, 1° tot 3°, van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepalingen :
« 1° de overeenkomstig de artikelen 2 en 4 verleende vergunning of erkenning, voor alle of voor sommige activiteiten, voor alle plaatsen waar die activiteiten worden uitgeoefend of voor slechts enkele plaatsen, intrekken of voor een termijn van ten hoogste zes maanden schorsen :
a) wanneer de bewakingsonderneming, de beveiligingsonderneming of de interne bewakingsdienst de bepalingen van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten niet in acht neemt of niet meer aan de voorwaarden ervan voldoet of activiteiten uitoefent die onverenigbaar zijn met de openbare orde of met de inwendige of de uitwendige veiligheid van de Staat;
b) wanneer gebreken worden vastgesteld in de controle die door dergelijke ondernemingen of diensten wordt uitgeoefend op de naleving van de bepalingen van deze wet door hun personeelsleden of de personen die voor hun rekening werken;
2° de identificatiekaart die aan de in artikel 8, 3, bedoelde personen overeenkomstig de genoemde bepaling is afgegeven, voor alle activiteiten of voor een gedeelte ervan, voor alle plaatsen waar die activiteiten worden uitgeoefend of voor sommige ervan, intrekken of voor een termijn van ten hoogste zes maanden inhouden, wanneer die personen de bepalingen van deze wet of haar uitvoeringsbesluiten niet in acht nemen;
3° de erkenning die aan de in artikel 7 bedoelde instellingen is verleend, intrekken of voor een termijn van ten hoogste zes maanden schorsen wanneer de instelling de bepalingen van deze wet en van haar uitvoeringsbesluiten niet in acht neemt of niet meer aan de voorwaarden ervan voldoet. »
Art. 12. In artikel 18 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het eerste lid wordt vervangen door de volgende bepaling :
« Overtreding van de artikelen 8, 2, tweede tot vijfde lid, en 11, alsmede van de besluiten genomen ter uitvoering van artikel 8, 5, wordt bestraft met een geldboete van 1 000 tot 1 000 000 frank. Overtreding van de artikelen 8, 3, en 10 wordt bestraft met een geldboete van 100 tot 100 000 frank. »
2° Het vijfde lid wordt opgeheven.
Art. 13. Artikel 19, 2, tweede lid, van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
« De Procureur des Konings beschikt over een termijn van een maand te rekenen van de ontvangst van het proces-verbaal om de kwalificatie van de feiten te onderzoeken en, in voorkomend geval, de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, in te lichten dat hij, in het licht van die kwalificatie, artikel 18 meent te moeten toepassen. »
Art. 14. Artikel 21 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
« Art. 21. Deze wet is niet van toepassing op de bijzondere wachters bedoeld in de artikelen 61, 62 en 63 van de wet van 7 oktober 1886 houdende het Veldwetboek, in artikel 177 van de wet van 19 december 1854 houdende het Boswetboek, in artikel 31 van de wet van 1 juli 1954 op de riviervisserij, in het koninklijk besluit van 29 augustus 1926 betreffende het aannemen van bewakers belast met het toezicht op de uitvoering van de wet van 10 maart 1925 op de electriciteitsvoorziening, en in de artikelen 84 en 85 van het koninklijk besluit van 23 september 1958 houdende algemeen reglement betreffende het fabriceren, opslaan, onder zich houden, verkopen, vervoeren en gebruiken van springstoffen. »
Art. 15. Artikel 22, 3, van dezelfde wet, gewijzigd door de wet van 19 juli 1991 tot regeling van het beroep van privé-detective, wordt vervangen door de volgende bepaling :
« 3. De personen die op 29 mei 1990 in dienst waren van een bewakingsonderneming of een interne bewakingsdienst worden geacht aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 5, eerste lid, 5°, te hebben voldaan, indien zij er een leidinggevende functie bekleedden en aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 6, eerste lid, 5°, indien zij er een uitvoerende functie bekleedden.
De personen die op 29 mei 1990 in dienst waren van een beveiligingsonderneming worden geacht aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 5, eerste lid, 5°, te hebben voldaan, indien zij er een leidinggevende functie bekleedden en aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 6, eerste lid, 5°, indien zij er een uitvoerende functie bekleedden. »
Art. 16. Een artikel 23bis, luidend als volgt, wordt in dezelfde wet ingevoegd :
« Art. 23bis. Er wordt een Adviesraad inzake Private veiligheid opgericht, wiens opdracht er in bestaat de Minister van Binnenlandse Zaken te adviseren omtrent het beleid inzake de in deze wet beoogde en aanverwante aangelegenheden.
De Koning bepaalt de samenstelling, de taken en de organisatie van deze Raad. »
HOOFDSTUK II. - Wijziging van de wet van 19 juli 1991 tot regeling van het beroep van privé-detective
Art. 17. Een artikel 23bis, luidend als volgt, wordt in de wet van 19 juli 1991 tot regeling van het beroep van privé-detective, zoals gewijzigd door de wet van 30 december 1996, ingevoegd :
« Art. 23bis. Er wordt een Adviesraad inzake Private veiligheid opgericht, wiens opdracht er in bestaat de Minister van Binnenlandse Zaken te adviseren omtrent het beleid inzake de in deze wet beoogde en aanverwante aangelegenheden.
De Koning bepaalt de samenstelling, de taken en de organisatie van deze Raad. »
HOOFDSTUK III. Wijzigingen van de wet van 3 januari 1933 op de vervaardiging van, de handel in en het dragen van wapens en op den handel in munitie
Art. 18. Artikel 12, tweede lid, van de wet van 3 januari 1933 op de vervaardiging van, de handel in en het dragen van wapens en op den handel in munitie, gewijzigd door de wet van 29 juli 1934, wordt opgeheven.
Art. 19. Een artikel 14ter, luidend als volgt, wordt ingevoegd in dezelfde wet, gewijzigd door de wetten van 29 juli 1934, 4 mei 1936, 6 juli 1978, 30 januari 1991, 5 augustus 1991 en 9 maart 1995 :
"Artikel 14ter. Alleen de natuurlijke personen of rechtspersonen die overeenkomstig artikel 1 zijn erkend, worden gemachtigd om een schietinstallatie voor vuurwapens, al dan niet gelegen in een gesloten lokaal, uit te baten, of af en toe of regelmatig oefeningen voor sportschieten te organiseren.
De Koning bepaalt de erkenningsvoorwaarden op voorstel van de Ministers die bevoegd zijn voor Justitie en Binnenlandse Zaken.
Dit artikel is niet van toepassing op de schietinstallaties of de schietoefeningen die enkel bestemd zijn voor de opleiding of de training van de ambtenaren van de diensten van het openbaar gezag of van de openbare macht die overeenkomstig artikel 22, derde lid, worden aangeduid. »
Art. 20. Deze wet treedt in werking de dag waarop ze in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 18 juli 1997.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Binnenlandse Zaken,
J. VANDE LANOTTE
De Minister van Justitie,
S. DE CLERCK
Met 's Lands zegel gezegeld :
De Minister van Justitie,
S. DE CLERCK
Voor de raadpleging van de voetnoot, zie beeld