Publicatie : 2001-07-19 Numac : 2001000715
|
MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN |
10 JUNI 2001. - Wet tot wijziging van de wet van 10 april 1990 op de <bewakingsondernemingen>, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten (1)
ALBERT II, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2. Artikel 1 van de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten, gewijzigd bij de wetten van 18 juli 1997 en 9 juni 1999, wordt aangevuld met een § 5, luidende :
« § 5. In de zin van deze wet wordt als exploitatiezetel beschouwd elke permanente infrastructuur van waaruit de natuurlijke en rechtspersonen, bedoeld in de §§ 1 tot 3 van dit artikel, bewakings- of beveiligingsactiviteiten organiseren. »
Art. 3. In artikel 2 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 18 juli 1997 en 9 juni 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in § 1, eerste lid, worden de woorden "Niemand mag een bewakingsonderneming exploiteren of een interne bewakingsdienst organiseren" vervangen door de woorden "Niemand mag de diensten van een bewakingsonderneming aanbieden of deze van een interne bewakingsdienst organiseren";
2° in § 1, tweede lid, worden de woorden "de technische uitrusting" vervangen door de woorden "het minimum aantal personen, zoals bedoeld in artikel 6 en de organisatorische, technische en infrastructurele middelen";
3° in § 1 wordt tussen het tweede en het derde lid het volgende lid ingevoegd :
« Indien de aanvrager geen exploitatiezetel heeft in België, houdt de Minister van Binnenlandse Zaken bij de beoordeling van de vergunningsaanvraag rekening met de waarborgen verstrekt in het kader van de wettelijke en gereglementeerde uitoefening van de beoogde bewakingsactiviteiten in een andere lidstaat van de Europese Unie. »;
4° in § 1, zesde lid, worden de woorden "sporadisch en" ingevoegd tussen de woorden "die deze activiteiten" en de woorden "op een onbezoldigde wijze uitoefenen", vervallen de woorden "en van de door de Minister van Binnenlandse Zaken aangewezen ambtenaar" en worden de woorden "artikelen 2, § 2, 3, 8, § 3, 13, 14 en 20" vervangen door de woorden "de artikelen 2, § 2, 3, 8, § 3, 11, eerste lid, b), 13, 14 en 20";
5° in § 1 wordt het laatste lid opgeheven;
6° in § 3 wordt het laatste lid opgeheven;
7° in § 4 wordt het woord "goederen" vervangen door het woord "waarden".
Art. 4. In artikel 4 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 18 juli 1997 en 9 juni 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid worden de woorden "Niemand mag een beveiligingsonderneming exploiteren" vervangen door de woorden "Niemand mag de diensten van een beveiligingsonderneming aanbieden";
2° in het tweede lid vervallen de woorden "de financiële middelen en";
3° tussen het tweede en het derde lid wordt het volgende lid ingevoegd :
« Indien de aanvrager geen exploitatiezetel heeft in België houdt de Minister van Binnenlandse Zaken bij de beoordeling van de erkenningsaanvraag rekening met de waarborgen verstrekt in het kader van de wettelijke en gereglementeerde uitoefening van beveiligingsactiviteiten in een andere lidstaat van de Europese Unie. »;
Art. 5. In dezelfde wet wordt een artikel 4bis ingevoegd, luidende als volgt :
« Art. 4bis. In afwijking van de artikelen 2, § 1, eerste lid, en § 4, eerste lid, kan de Koning in geval van fusie, splitsing, inbreng van een algemeenheid of van een bedrijfstak of wijziging van de rechtspersoonlijkheid, bepalen dat de nieuwe juridische entiteit, mits zij de door Hem bepaalde voorwaarden in acht neemt, gedurende de periode voorafgaand aan de notificatie van de beslissing betreffende de vergunning- of erkenningaanvraag, de activiteiten van de initieel vergunde of erkende onderneming kan voortzetten. »
Art. 6. In artikel 5, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 18 juli 1997 en 9 juni 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° De inleidende zin van het eerste lid wordt vervangen als volgt :
« De personen die de werkelijke leiding hebben van een bewakingsonderneming, een interne bewakingsdienst of een beveiligingsonderneming en de personen die in de raad van bestuur van een bewakingsonderneming, een beveiligingsonderneming of van een onderneming die een interne bewakingsdienst organiseert, die activiteiten beoogt, zoals bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 5°, van deze wet, zitting hebben, moeten voldoen aan de volgende voorwaarden :";
2° in 1° worden de woorden "of tot een gevangenisstraf van ten minste drie maanden wegens opzettelijke slagen of verwondingen" ingevoegd tussen de woorden "wegens enig misdrijf" en de woorden "of tot een lagere gevangenisstraf" en wordt het woord "heling," ingevoegd tussen het woord "diefstal," en het woord "afpersing" en worden de woorden "of bij de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme en xenophobie ingegeven daden" ingevoegd na de woorden "bij de wet van 8 december 1992 betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens";
3° in 3° worden de woorden "woonplaats, of bij gebreke ervan, hun normale verblijfplaats", vervangen door het woord "hoofdverblijfplaats";
4° in 4° worden de woorden "bewaking verricht" vervangen door de woorden "een leidinggevende functie uitoefent".
Art. 7. In artikel 6 van dezelfde wet, vervangen bij de wetten van 18 juli 1997 en 9 juni 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid wordt 1° vervangen als volgt :
« Niet veroordeeld geweest zijn, zelfs niet met uitstel, tot een gevangenisstraf van ten minste zes maanden wegens enig misdrijf of tot een gevangenisstraf van ten minste drie maanden wegens opzettelijke slagen of verwondingen of tot een lagere gevangenisstraf wegens diefstal, heling, afpersing, misbruik van vertrouwen, oplichting, valsheid in geschriften, aanranding van de eerbaarheid, verkrachting, of misdrijven, bepaald bij de artikelen 379 tot 386ter van het Strafwetboek,
bij artikel 259bis van het Strafwetboek, bij de artikelen 280 en 281 van het Strafwetboek, bij de artikelen 323, 324 en 324ter van het Strafwetboek, bij de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de gifstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en haar uitvoeringsbesluiten, of bij de wet van 3 januari 1933 op de vervaardiging van, de handel in en het dragen van wapens en op de handel in munitie en haar uitvoeringsbesluiten, of bij de wet van 8 december 1992 betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, of bij de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme en xenofobie ingegeven daden. »
2° in het eerste lid wordt de bepaling onder 3° vervangen als volgt :
« 3° hun hoofdverblijfplaats hebben in een lidstaat van de Europese Unie. »;
3° in het eerste lid, 4°, worden de woorden "bewaking verricht" vervangen door de woorden "een uitvoerende functie uitoefent";
4° in het eerste lid, 6° wordt in de Franse tekst het woord « aoft » vervangen door het woord « août »;
5° in de eerste zin van het tweede lid worden de woorden "De onder het 2°, het 3° en het 5° vermelde voorwaarden" vervangen door de woorden "De in het eerste lid onder het, 2°, 3°, 5° en 8° vermelde voorwaarden";
6° in het tweede lid wordt de tweede zin opgeheven;
7° in het vierde lid worden de woorden "De onder de 2° en 3° vermelde voorwaarden" vervangen door de woorden "De in het eerste lid onder het, 2°, 3° en 8° vermelde voorwaarden" en worden de woorden "het psychotechnisch onderzoek" vervangen door de woorden "het medisch en psychotechnisch onderzoek".
Art. 8. In artikel 7 van dezelfde wet worden de woorden "de instellingen die zorgen voor de beroepsopleiding en -vorming voorgeschreven door de artikelen 5, eerste lid, 5°, en 6, eerste lid, 5°" worden vervangen door de woorden "de opleidingen, voorgeschreven door deze wet, en de opleidingsinstellingen die deze opleidingen verstrekken".
Art. 9. In artikel 8 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 18 juli 1997 en 9 juni 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° § 2 wordt aangevuld met het volgende lid :
"De Koning kan tevens het dragen van wapens bij de uitoefening van bepaalde bewakingsactiviteiten verbieden of aan voorwaarden verbinden. Voor het uitoefenen van volgende opdrachten mogen geen wapens worden gedragen :
1° activiteiten, zoals bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 4° en 5°, van deze wet;
2° activiteiten, zoals bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 1°, van deze wet, voor zover deze plaatsvinden in publiek toegankelijke plaatsen. »;
2° § 3 wordt vervangen door de volgende bepaling :
« § 3. De personen die de werkelijke leiding hebben van een bewakingsonderneming, een interne bewakingsdienst of een beveiligingsonderneming en de personen die de in artikel 1 van deze wet bedoelde activiteiten uitvoeren moeten, indien zij een verblijfplaats hebben in België of indien zij geen verblijfplaats hebben in België, maar activiteiten uitoefenen, bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 5° van deze wet, houder zijn van een door de Minister van Binnenlandse Zaken afgegeven identificatiekaart. Het model van de identificatiekaart wordt door hem vastgesteld. De onderneming kan zelf geen enkel soortgelijk document aan haar personeel afgeven.
De identificatiekaart wordt afgegeven indien de betrokkene voldoet aan de voorwaarden gesteld in de artikelen 5 of 6 van deze wet of, als hij geen verblijfplaats heeft in België, wanneer hij minstens voldoet aan de voorwaarden die een gelijkwaardige waarborg bieden.
De personen bedoeld in het eerste lid kunnen de activiteiten slechts uitoefenen als zij de identificatiekaart dragen. De personen die niet onderworpen zijn aan de verplichting tot het bezitten van een identificatiekaart, kunnen deze activiteiten slechts uitoefenen als zij de identificatiekaart of de documenten dragen, bepaald door de Koning, waaruit blijkt dat zij aan alle wettelijke voorwaarden of minstens aan de voorwaarden die een gelijkwaardige waarborg bieden, voldoen. Zij moeten deze identificatiekaart of deze documenten overhandigen bij elke vordering van de personen, bedoeld in artikel 16 van deze wet.
De personen die de in artikel 1 van deze wet bedoelde activiteiten uitoefenen, moeten bij de uitoefening van hun activiteiten de identificatiekaart of een herkenningsteken waarop hun naam, de naam van de onderneming en het adres van de exploitatiezetel vermeld staan, op een duidelijk leesbare wijze dragen.
De Koning bepaalt de modaliteiten voor de toekenning, de geldigheidsduur en de vernietiging van de identificatiekaarten. »;
3° in § 5 worden de woorden "artikel 1, § 1, 3°" vervangen door de woorden "artikel 1, § 1, eerste lid, 3°";
4° het artikel wordt aangevuld met de §§ 8 en 9, luidende :
« § 8. De personen die activiteiten verrichten bedoeld in artikel 1 van deze wet, kunnen geen andere handelingen stellen dan deze die voortvloeien uit de rechten waarover iedere burger beschikt, alsmede deze bevoegdheden die uitdrukkelijk voorzien zijn in deze wet of haar uitvoeringsbesluiten.
§ 9. Het is de bewakingsagenten verboden van derden fooien of andere beloningen te bekomen, met uitzondering van de gevallen en volgens de modaliteiten bepaald door de Koning. »
Art. 10. In artikel 9 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 9 juni 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid dat § 1, zal vormen, worden de woorden "brengen zij de burgemeester van de betrokken gemeente er vooraf van op de hoogte" vervangen door de woorden "brengen zij, indien zij een exploitatiezetel hebben in België, de burgemeester van de betrokken gemeente en, indien zij geen exploitatiezetel hebben in België, de Minister van Binnenlandse Zaken, er vooraf van op de hoogte";
2° in het tweede lid, dat het eerste lid van § 2 zal vormen, wordt het woord "goederen" vervangen door het woord "waarden" en worden de woorden "de territoriaal bevoegde rijkswachtoverheden" vervangen door de woorden "de federale politie";
3° het derde lid zal het tweede lid van § 2 vormen;
4° een § 3 wordt ingevoegd, luidende :
« § 3. De Koning bepaalt de bescheiden en de inlichtingen die in uitvoering van de §§ 1 en 2 dienen te worden overgemaakt. »;
5° in het vierde lid, dat § 4 zal vormen, vervallen de woorden "alsmede de personen bedoeld in artikel 2, § 3, derde lid, van deze wet".
Art. 11. In artikel 10 van dezelfde wet, vervangen bij de wetten van 18 juli 1997 en 9 juni 1999, vervallen de woorden "de personen bedoeld in artikel 2, § 3, derde lid, van de wet".
Art. 12. In artikel 11 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid worden de woorden "en de interne bewakingsdiensten" ingevoegd tussen het woord "bewakingsondernemingen" en het woord "verboden";
2° het laatste lid wordt aangevuld met de volgende bepaling :
« Dat verbod is niet van toepassing op de interne bewakingsdiensten, georganiseerd door openbare vervoersmaatschappijen. »
Art. 13. Artikel 15 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 9 juni 1999, wordt aangevuld met een § 3, luidende :
« § 3. Niemand mag gebruik maken van de dienstverlening van een niet-vergunde bewakingsonderneming of een niet-erkende beveiligingsonderneming. »
Art. 14. In artikel 16 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid worden de woorden "leden van de gemeentepolitie, de rijkswacht, de gerechtelijke politie" vervangen door de woorden "leden van de politiediensten";
2° in het vierde lid worden de woorden "de gemeentepolitie en de rijkswacht" vervangen door de woorden "de politiediensten".
Art. 15. In artikel 17, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 18 juli 1997 en 9 juni 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in 1° worden de woorden "wanneer de bewakingsonderneming, de beveiligingsonderneming of de interne bewakingsdienst de bepalingen van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten niet in acht neemt of niet meer aan de voorwaarden ervan voldoet of activiteiten uitoefent die onverenigbaar zijn met de openbare orde of de inwendige of de uitwendige veiligheid van de staat of" ingevoegd tussen de woorden "ten hoogste zes maanden schorsen" en de woorden "wanneer gebreken werden vastgesteld";
2° het 2° wordt aangevuld met de woorden "of niet meer aan de voorwaarden ervan voldoen";
3° de bepaling onder 3° wordt vervangen als volgt :
« 3° de erkenning die overeenkomstig artikel 7 is verleend, intrekken of voor een termijn van ten hoogste zes maanden schorsen wanneer de instelling of de opleiding niet meer aan de door de Koning vastgestelde voorwaarden voldoet. »
Art. 16. In artikel 18 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 18 juli 1997 en 9 juni 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het eerste lid wordt vervangen als volgt :
« Overtreding van de artikelen 8, § 2, tweede tot vijfde lid, en 11, wordt bestraft met een geldboete van 25,00 tot EUR 25 000,00. Overtreding van artikel 10 van deze wet wordt bestraft met een geldboete van 2,50 tot EUR 2 500,00. »;
2° het laatste lid wordt opgeheven.
Art. 17. In artikel 19 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 18 juli 1997 en 9 juni 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in § 1 wordt het eerste lid vervangen als volgt :
« Een administratieve geldboete van 25,00 tot EUR 25 000,00 kan worden opgelegd aan elke natuurlijke of rechtspersoon die de bepalingen van de wet of haar uitvoeringsbesluiten niet naleeft, de misdrijven bedoeld in artikel 18 uitgezonderd. »;
2° in § 1 wordt het derde lid vervangen als volgt :
« Indien zij geen exploitatiezetel hebben in België, stellen de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de ondernemingen die een interne bewakingsdienst organiseren een op eerste verzoek uitvoerbare bankwaarborg ten belope van een som van EUR 12 500,00 als waarborg tot betaling van de retributies en de administratieve geldboetes. Deze bankwaarborg moet kunnen aangesproken worden door de Belgische overheid. De Koning bepaalt de modaliteiten en de procedure tot het stellen van deze bankwaarborg, de wijze waarop de overheid beroep doet op deze bankwaarborg en de aanvulling ervan. »;
3° in § 3, derde lid, vervallen de woorden "en, in voorkomend geval, van de personen bedoeld in artikel 2, § 3, derde lid, van deze wet";
4° § 4 wordt vervangen als volgt :
« § 4. Degene die de wet schendt of de burgerrechtelijk aansprakelijke persoon kan binnen de door de Koning bepaalde termijn voor de betaling van de geldboete bij verzoekschrift voor de rechtbank van eerste aanleg te Brussel de toepassing van de administratieve geldboete betwisten. Dit beroep schorst de uitvoering van de beslissing.
Indien degene die de wet schendt of de burgerrechtelijk aansprakelijke persoon in gebreke blijft om binnen de gestelde termijn de geldboete te betalen en zijn beroepsmogelijkheid, zoals bepaald in het eerste lid, is uitgeput, heeft de beslissing tot het opleggen van een administratieve sanctie uitvoerbare kracht, en :
1° verzoekt de ambtenaar, bedoeld in § 2, per aangetekend schrijven de kredietinstelling die de bankwaarborg verleende aan diegene die de wet schendt of de burgerrechtelijk aansprakelijke persoon, over te gaan tot betaling van het bedrag van de geldboete;
2° bij afwezigheid van bankwaarborg, vaardigt de ambtenaar, bedoeld in § 2, een dwangbevel uit waarop de bepalingen van het Vijfde Deel van het Gerechtelijk Wetboek van toepassing zijn. »;
5° § 5 wordt opgeheven;
6° § 6 wordt § 5.
Art. 18. In artikel 20 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 18 juli 1997 en 9 juni 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het eerste lid wordt vervangen als volgt :
« § 1. Teneinde de kosten voor administratie, controle en toezicht, nodig voor de toepassing van deze wet en de uitvoeringsbesluiten, te dekken, bepaalt de Koning het tarief, de termijn en de wijze van betaling van de retributies die aan elke onderneming, dienst of instelling voor de activiteiten waarvan een vergunning of een erkenning vereist is, moeten worden aangerekend.
§ 2. Van het bedrag van de retributies wordt kennis gegeven bij een ter post aangetekende brief.
§ 3. Indien de retributieplichtige in gebreke blijft om binnen de gestelde termijn de retributie te betalen :
1° verzoekt de door de minister aangeduide ambtenaar per aangetekend schrijven de kredietinstelling die de bankwaarborg verleende aan de retributieplichtige, over te gaan tot betaling van het bedrag van de retributie;
2° bij afwezigheid van bankwaarborg, vaardigt de ambtenaar, bedoeld in § 2, een dwangbevel uit waarop de bepalingen van het Vijfde Deel van het Gerechtelijk Wetboek van toepassing zijn. »;
2° het tweede lid wordt § 4.
Art. 19. In artikel 22 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 18 juli 1997 en 9 juni 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in § 2 worden de woorden "artikel 1, § 1, a) en b)" vervangen door de woorden "artikel 1, § 1, eerste lid, 1° en 2°";
2° in § 3, eerste lid, worden de woorden "met uitzondering van de voortgezette vorming" ingevoegd tussen de woorden "artikel 5, eerste lid, 5°," en de woorden "te hebben voldaan" en tussen de woorden "artikel 6, eerste lid, 5°," en de woorden "indien zij er, met uitzondering van de activiteit";
3° in § 3, tweede lid, worden de woorden "met uitzondering van de voortgezette vorming" ingevoegd tussen de woorden "artikel 5, eerste lid, 5°," en de woorden "te hebben voldaan" en tussen de woorden "artikel 6, eerste lid, 5°," en de woorden "indien zij er een uitvoerende functie bekleedden";
4° het artikel wordt aangevuld met een § 6, luidende :
« Voor de periode van de dag van inwerkingtreding van deze wet tot 31 december 2001, gelden in de plaats van de bedragen van 2,50 tot EUR 2 500,00, vermeld in artikel 18, eerste lid, de bedragen van 100 tot 100 000 Belgische frank, in de plaats van de bedragen van 25,00 tot EUR 25 000,00 vermeld in de artikelen 18, eerste lid, en 19, § 1, eerste lid, de bedragen van 1 000 tot 1 000 000 Belgische frank en in de plaats van het bedrag van EUR 12 500,00 vermeld in artikel 19, § 1, eerste lid, het bedrag van 500 000 Belgische frank. »
Art. 20. De Koning kan de bepalingen van de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten coördineren met de bepalingen die daarin uitdrukkelijk of stilzwijgend wijzigingen hebben aangebracht tot het tijdstip van de coördinatie.
Te dien einde kan Hij :
1° de te coördineren bepalingen anders inrichten, inzonderheid opnieuw ordenen en vernummeren;
2° de verwijzingen in de te coördineren bepalingen dienovereenkomstig vernummeren;
3° de te coördineren bepalingen met het oog op onderlinge overeenstemming en eenheid van terminologie herschrijven, zonder te raken aan de erin neergelegde beginselen.
De coördinatie krijgt het volgende opschrift : "Wetten op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten, gecoördineerd op ... ».
Art. 21. Deze wet treedt in werking de dag waarop zij in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 10 juni 2001.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Binnenlandse Zaken,
A. DUQUESNE
Met 's Lands zegel gezegeld :
De Minister van Justitie,
M. VERWILGHEN
_______
Nota
(1) Gewone zitting 2000-2001 (derde zitting van de 50e zittingsperiode)
Kamer van volksvertegenwoordigers
Stukken. - Wetsontwerp, 50-1142, nr. 1. - Amendementen, 50-1142, nr. 2. - Amendementen, 50-1142, nr. 3. - Verslag namens de commissie, 50-1142, nr. 4. - Tekst aangenomen door de commissie, 50-1142, nr. 5. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, 50-1142, nr. 6.
Integraal verslag. - 17 mei 2001.
Senaat
Stukken. - Ontwerp overgezonden door de Kamer, 2-758, nr. 1. - Ontwerp niet geëvoceerd door de Senaat, 2-758, nr. 2.
Aangenomen. - 24 mei 2001.