Publicatie : 2018-12-18
Numac : 2018032534
FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN
6 DECEMBER 2018. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de plaatsen waar de verwerkingsverantwoordelijke zijn bewakingscamera's kan richten op de perimeter rechtstreeks rond de plaats, de beelden van de bewakingscamera's gedurende drie maanden kan bewaren en toegang in real time tot de beelden kan geven aan de politiediensten
VERSLAG AAN DE KONING
Sire,
Het ontwerp van koninklijk besluit dat ik de eer heb ter ondertekening aan Uwe Majesteit voor te leggen, regelt de uitvoering van bepaalde bepalingen van de wet van 21 maart 2007 tot regeling van de plaatsing en het gebruik van bewakingscamera's (hierna « camerawet » genoemd), zoals zij werd gewijzigd door de wet van 21 maart 2018.
De wet van 21 maart 2018 heeft immers bepalingen ingevoegd in de camerawet, die aan de Koning de bevoegdheid verlenen om bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit, de plaatsen aan te duiden die een bijzonder veiligheidsrisico inhouden, waarvoor:
- De bewakingscamera's kunnen worden gericht op de perimeter van de besloten plaats die bewaakt wordt met camera's (artikel 8/2);
- De beelden van de bewakingscamera's kunnen maximum drie maanden worden bewaard in plaats van één (artikelen 5, § 4, vijfde lid, 6, § 3, derde lid, 7, § 3, derde lid, gewijzigd bij wet van 21 maart 2018, en artikel 7/3, § 4, tweede lid);
- Een toegang in real time tot de beelden van de bewakingscamera's kan worden gegeven aan de politiediensten, na ondertekening van een overeenkomst (artikel 9, derde lid, 3°, a)).
Onderhavig ontwerp beoogt deze plaatsen aan te wijzen in drie afzonderlijke hoofdstukken, met elk een lijst aangepast aan het voorwerp dat daarbij geregeld wordt.
Artikelsgewijze bespreking
Artikel 1
Artikel 1 heeft als doel om bepaalde begrippen te definiëren, teneinde rekening te houden met het advies 27/2018 van 21 maart 2018 van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer (intussen Gegevensbeschermingsautoriteit geworden) over een vorige versie. Deze preciseringen zullen te ruime interpretaties van bepaalde termen die gebruikt worden in het dispositief van het besluit, vermijden.
Artikel 2
Artikel 2 beoogt de (al dan niet voor het publiek toegankelijke) besloten plaatsen te bepalen waarvan de bewakingscamera's kunnen worden gericht op de perimeter rechtstreeks rond de plaats. Dit artikel houdt rekening met besprekingen die plaatsvonden tijdens de voorbereidende werkzaamheden van de wet van 21 maart 2018. Een lijst van plaatsen was immers al voorbereid bij de uitwerking van het wetsontwerp dat de wet van 21 maart 2018 is geworden, met betrekking tot de mogelijkheid om de camera's op de perimeter te richten (cf. Doc. Kamer, 54 2855/001, p. 91): « (...) We kunnen toch reeds bevestigen dat bepaalde plaatsen zullen worden opgenomen in dit koninklijk besluit. Het betreft plaatsen waar de bewakingsagenten, reeds door ernstige risico's voor de veiligheid, de situationele bevoegdheden kunnen uitoefenen, naast hun generieke bevoegdheden. Deze plaatsen zijn luchthavens, stations (zonder evenwel dezelfde beperking te behouden in de internationale stations, men zou hier alle treinstations beogen, overwegende dat er geen reden is om een andere regel toe te passen al naargelang de stations), nucleaire sites internationale instellingen of ambassades bepaald door de Koning overeenkomstig artikel 137 van de wet tot regeling van de private en bijzondere veiligheid, militaire domeinen, havenfaciliteiten, SEVESO-instellingen, alsook andere plaatsen bepaald door de Koning overeenkomstig artikel 138 van de wet tot regeling van de private en bijzondere veiligheid, waar de situationele bevoegdheden kunnen worden uitgeoefend. Er zullen ook andere plaatsen kunnen worden beoogd in dit koninklijk besluit, zoals de penitentiaire inrichtingen, of eventueel de nationale Bank of de geldtelcentra. (...) ».
De lijst opgenomen in artikel 2 komt precies overeen met wat was vermeld in de bespreking van artikel 8/2 hierboven, maar houdt tegelijk ook rekening met de opmerkingen van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer (advies 27/2018 van 21 maart 2018).
Wat de luchthavens betreft, om te antwoorden op de vraag van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, werd naast de definitie van de luchthaven (artikel 1, 2° ), ook gepreciseerd dat men enkel de luchthavens die openstaan voor commercieel verkeer beoogde. Men beoogt dus niet de luchthavens waar enkel helikopters en/of ULM-vliegtuigjes worden gebruikt (voorbeelden opgesomd door de Commissie in haar advies, in het punt 6, c). De luchtmachtbasissen van de Belgische Krijgsmacht, zoals Kleine-Brogel en Beauvechain, die door de Gegevensbeschermingsautoriteit worden aangehaald in haar advies 93/2018 (punt 17) als niet beoogd door deze categorie, vallen onder een andere categorie van de lijst, namelijk die van de militaire domeinen onder 4°. Het spreekt dan ook voor zich dat zij niet worden opgenomen onder 1°.
Wat de penitentiaire inrichtingen betreft, stelde de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in haar bovenvermeld advies 27/2018, in het punt 6, de vraag of men onder « penitentiaire inrichtingen » eveneens de jeugdinstellingen of instellingen waarin geïnterneerden zijn opgenomen, beoogde.
Die plaatsen kunnen inderdaad, net zoals een gevangenis, een bijzonder risico inhouden voor de veiligheid. Om aan de opmerking van de Commissie tegemoet te komen, werd er voor gekozen om:
- het begrip « penitentiaire inrichtingen » te vervangen door het begrip "gevangenis" zoals omschreven in de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden (nl. "een door de Koning aangewezen inrichting bestemd voor de tenuitvoerlegging van veroordelingen tot een vrijheidsstraf en van vrijheidsbenemende maatregelen" (art. 2, 15° ));
- Deze categorie uit te breiden tot:
• de gemeenschapscentra voor minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, bedoeld in artikel 606 van het Wetboek van Strafvordering;
• de forensisch psychiatrische centra, bedoeld in artikel 3, 4°, c), van de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering (« 4° de inrichting:
(...)
c) het door de federale overheid georganiseerd forensisch psychiatrisch centrum, aangewezen bij een besluit vastgelegd na overleg in de Ministerraad op voorstel van de voor Justitie, Volksgezondheid en Sociale Zaken bevoegde ministers;
(...); »).
Een andere soort plaats werd aangestipt door de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, die van de « andere plaatsen bepaald door de Koning overeenkomstig artikel 138 van de wet tot regeling van de private en veiligheid », waar situationele bevoegdheden kunnen worden uitgeoefend door bewakingsagenten. De Commissie heeft ernstige bedenkingen bij deze categorie en heeft een ongunstig advies gegeven, aangezien zij, zonder kennis te hebben van het koninklijk besluit waarvan sprake, onmogelijk kan inschatten over welke concrete plaatsen het hier juist gaat (punt 7 van het advies 27/2018). Zij verzocht om deze plaatscategorie te schrappen en desgevallend terug op te nemen, wanneer dit artikel 138 van de wet inzake de private veiligheid uitgevoerd zal zijn.
Dit artikel van de wet van 2 oktober 2017 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid luidt als volgt:
« Art. 138. De Koning kan daarenboven bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na overleg in de nationale Veiligheidsraad, de plaatsen, de delen van plaatsen en de gelegenheden bepalen, waar de bevoegdheden bedoeld in artikel 142 gelden, omdat het plaatsen betreft:
1° die door hun aard aan een bijzonder veiligheidsrisico onderhevig zijn;
2° waar door een situatie, extern aan de plaats, erom veiligheidsredenen tijdelijk bijkomende bewakingsbevoegdheden noodzakelijk zijn.
Hij bepaalt de duurtijd van deze situationele bevoegdheden en eventuele aanvullende nadere regels die moeten in acht genomen worden. »
Deze bepaling is voorzien in de wet inzake de private veiligheid wegens het feit dat de evolutie van dreigingen doorheen de tijd voor wijzigingen van de lijst van plaatsen kan zorgen. De wetgever heeft er dus voor gekozen om aan de Koning een machtiging te verlenen om de plaatsen te bepalen op basis van twee criteria: « enerzijds plaatsen die permanent aan een bijzonder veiligheidsrisico onderhevig zijn en anderzijds plaatsen die, in gevolge een externe oorzaak, tijdelijke aan een bijzondere dreiging onderhevig zijn ». ( Doc. Kamer 54 2388/001, p. 68). Deze plaatsen worden slechts bepaald na overleg in de Nationale veiligheidsraad. Aangezien alle plaatsen waar de bewakingsagenten situationele bevoegdheden kunnen uitoefenen zijn opgenomen in artikel 2 van dit ontwerp, is het logischer om eveneens deze categorie te behouden, ondanks de bedenkingen van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, die zijn opgenomen door de Gegevensbeschermingsautoriteit in haar advies 93/2018 van 26 september 2018. Aangezien het immers gaat over het beschermen van plaatsen die een bijzonder risico voor de veiligheid inhouden, al dan niet permanent, zou het geen zin hebben om te moeten wachten tot een wijzigend koninklijk besluit wordt aangenomen, nadat een koninklijk besluit is aangenomen op basis van artikel 138 van de wet inzake de private veiligheid. Het feit dat het koninklijk besluit genomen op basis van artikel 138 is aangenomen na overleg in de Nationale veiligheidsraad en na overleg in de Ministerraad, vormt op zich al een garantie dat deze tekst slechts de plaatsen zal bevatten die daadwerkelijk een risico voor de veiligheid inhouden. Indien dit koninklijk besluit bovendien bepaalt dat bepaalde plaatsen slechts een tijdelijk risico inhouden, zullen de bepalingen van dit besluit eveneens slechts tijdens deze beperkte periode worden toegepast. Dit tijdelijke karakter van de maatregel maakt trouwens de noodzaak voor deze plaatsen om te moeten wachten op de aanpassing van dit besluit nog minder opportuun. Om dezelfde redenen en gelet op het tijdelijke karakter van de hoedanigheid van sommige van deze plaatsen als risicoplaatsen, zou het ongepast zijn om deze plaatsen al in deze tekst vast te stellen, zoals de Gegevensbeschermingsautoriteit suggereert in haar advies 93/2018 (punten 24, 29 en 31). Er werd dus geopteerd voor het behouden van deze categorie in de lijst van plaatsen bedoeld in artikel 2.
Voor de hele lijst van plaatsen opgenomen in dit artikel zullen de bewakingscamera's dus gericht kunnen worden op de perimeter van de plaats, met inachtneming van de voorwaarden bepaald door artikel 8/2 van de camerawet. Men zal dus op voorhand een positief advies van de gemeenteraad moeten krijgen met betrekking tot de afbakening van de perimeter.
Artikel 3
Artikel 3 bepaalt de lijst van plaatsen waarvan de beelden van de bewakingscamera's maximum drie maanden bewaard kunnen worden in plaats van één.
Het gaat over dezelfde lijst als in het vorige hoofdstuk (artikel 2), op één verschil na. De tweede categorie is hier immers ruimer en beoogt « de stations en de voertuigen van openbaar vervoer van de openbare vervoersmaatschappijen ».
Om de camera's te kunnen richten op de perimeter van de plaats, was het gerechtvaardigd om zich te beperken tot de treinstations wegens de configuratie van de plaatsen: het filmen van de perimeter van een metrostation bijvoorbeeld, zou neerkomen op het filmen van een niet-besloten plaats, aangezien de beoogde plaats hoe dan ook ondergronds is. De bedoeling is niet om de regels van artikel 5 van de camerawet te omzeilen. Deze beperking is echter niet gerechtvaardigd wanneer het gaat over het langer bewaren van de beelden. Of het nu gaat over treinstations of ander openbaar vervoer (metro, tram, bus), het risico voor de veiligheid blijft immers hetzelfde. Bovendien is het risico even groot in het voertuig van openbaar vervoer (trein, metro, tram of bus) dan in het station zelf waar het voertuig stopt. Daarom wordt deze categorie ruimer gedefinieerd in dit hoofdstuk.
Herinneren wij eraan dat het hier gaat over het geven van een mogelijkheid om de beelden gedurende drie maanden te bewaren en niet over een verplichting en dat deze termijn van drie maanden een maximum is. De door de verwerkingsverantwoordelijke vastgelegde duur moet dus gerechtvaardigd zijn op vlak van de proportionaliteit. Zoals dat overigens eveneens het geval is voor de plaatsen die de algemene bewaarregel van maximaal één maand toepassen, is deze beperking op het vlak van de bewaringsduur niet van toepassing op de beelden die kunnen bijdragen tot het leveren van een bewijs of tot het identificeren van een dader van feiten, een slachtoffer, een getuige of een verstoorder van de openbare orde.
Artikel 4
Artikel 4 bepaalt de lijst van de voor het publiek toegankelijke besloten plaatsen waarvoor een toegang in real time tot de beelden kan worden gegeven aan de politiediensten, op basis van een overeenkomst ondertekend door de verwerkingsverantwoordelijke voor deze plaats en de betrokken politiedienst (overeenkomstig artikel 9, derde lid, 3°, a) van de camerawet).
Wij wijzen er hier op dat het dus wel degelijk gaat over bewakingscamera's geplaatst door de beheerder van de plaats waarvan sprake, en niet over camera's geplaatst en volledig beheerd door de politiediensten. Als het gaat over vaste camera's geplaatst door de politiediensten zelfs op een voor het publiek toegankelijke besloten plaats waarvan zij niet de beheerder zijn, kan dit slechts gebeuren in de gevallen bedoeld in artikel 25/3, § 1, 2°, b) tot d).
Men beoogt hier dus alleen de gevallen waarin in eerste instantie de bewakingscamera's worden geplaatst door de beheerder van de plaats, met inachtneming van de camerawet, en waarvan de toegang tot de beelden in real time wordt gegeven aan de politiediensten, op basis van artikel 9, derde lid, 3°, a), van de camerawet. Als de partijen in de overeenkomst betreffende deze toegang het eens worden over het feit dat deze toegang in real time eveneens een opname van de beelden bij de politiediensten als gevolg zal hebben, zullen deze laatste er eveneens op moeten toezien dat alle regels zoals voorzien door de wet op het politieambt, in haar afdeling op het zichtbaar gebruik van camera's (met name de principiële toestemming vereist door het artikel 25/4, en het aanbrengen van een pictogram), worden nageleefd. Dit vloeit voort uit de gecombineerde toepassing van artikel 9 van de camerawet en de artikelen 25/1, § 2 en 25/4, § 1, van de wet op het politieambt.
Het betreft dus een andere hypothese dan die bedoeld in artikel 25/3, § 1, 2°, b), die het voorwerp uitmaakt van een ander specifiek koninklijk besluit en slechts de gevallen beoogt waarin de politiediensten hun eigen camera's plaatsen op een plaats die een bijzonder risico inhoudt voor de veiligheid, die voorkomt in de lijst, na akkoord van de beheerder van de plaats.
Het lijkt dus duidelijk dat in de hypotheses bedoeld door deze tekst, zoals het Controleorgaan op de politionele informatie benadrukt in zijn advies 004/2018, met betrekking tot het recht op toegang van de gefilmde personen, het de camerawet is (en de Europese Verordening Gegevensbescherming) die zal worden toegepast.
Deze lijst bestaat uit vier categorieën van plaatsen waarvan de drie eerste voor het publiek toegankelijk besloten plaatsen zijn zoals bedoeld in de twee vorige hoofdstukken, met name:
1° de luchthavens die voor commercieel verkeer zijn opengesteld;
2° de internationale instellingen of ambassades bepaald door de Koning overeenkomstig artikel 137 van de wet van 2 oktober 2017 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid;
3° de havenfaciliteiten bedoeld in artikel 5, 6° en 7°, van de wet van 5 februari 2007 betreffende de maritieme beveiliging.
Artikel 9, vierde lid, van de camerawet voorziet reeds uitdrukkelijk in de toegang in real time van de politiediensten tot de camera's van de openbare vervoersmaatschappijen en nucleaire sites bepaald door de Koning. Deze twee plaatscategorieën kunnen dus niet in deze lijst worden vermeld.
De vierde categorie voorzien door dit artikel is die van de « plaatsen waar evenementen van culturele, maatschappelijke, festieve, folkloristische, commerciële of sportieve aard worden georganiseerd ».
In deze context van beveiliging van risicoplaatsen in samenwerking met de politiediensten, moet het concept evenement worden geïnterpreteerd in het licht van de notie "grote volkstoeloop" zoals bedoeld in artikel 22 van de wet op het politieambt. Dit heeft namelijk niet enkel betrekking op het aantal betrokken personen, maar eveneens het gegeven dat een interventie van bestuurlijke politie in het kader van het genegotieerd beheer van de publieke ruimte noodzakelijk is, enerzijds om verstoring van de openbare orde te voorkomen en anderzijds om de openbare orde desgevallend te herstellen en verwijst dan ook onder meer naar de begrippen "crowd management" en "massa compressie". De voornaamste opdracht die artikel 22 van de wet op het politieambt aan de politiediensten toevertrouwd is het "rustige verloop" van deze evenementen te garanderen en zodoende het recht op vergaderen en bijeenkomen zoals voorzien in de Grondwet.
Aangezien het daarom logisch lijkt dat de toegang in real time van de politiediensten tot de beelden van de bewakingscamera's van deze plaatsen in ieder geval zal plaatsvinden in het kader van de opdrachten van bestuurlijke politie zoals bedoeld door deze bepaling, blijft de verwijzing naar de notie grote volkstoelopen in de zin van artikel 22 van de wet op het politieambt behouden in de tekst, ondanks het advies nr. 63.965/2 van de Afdeling Wetgeving van de Raad van State, uitgebracht op 17 oktober 2018. De rechtstreekse verwijzing die erin wordt gemaakt, maakt het immers mogelijk om de link te leggen tussen deze toegang in real time tot de beelden door de politiediensten en de overeenkomstige politieopdracht. Bovendien, zelfs indien deze notie immers niet gedefinieerd is in de wet op het politieambt, wordt zij verduidelijkt in twee ministeriële omzendbrieven (beiden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad), met name de ministeriële rondzendbrief CP4 van 11 mei 2011 betreffende het genegotieerd beheer van de publieke ruimte voor de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus, en de ministeriële omzendbrief OOP 41 van 31 maart 2014 betreffende de operationalisering van het referentiekader CP4 over het genegotieerd beheer van de publieke ruimte n.a.v. gebeurtenissen die de openbare orde aanbelangen.
Deze laatste categorie van artikel 4 beoogt dus de voor het publiek toegankelijke besloten plaatsen waar evenementen worden georganiseerd waarbij de veiligheid wordt omkaderd door zowel de organisator als de politiediensten, in het kader van opdrachten van bestuurlijke politie. Hieronder vallen bijvoorbeeld de festivals: dit soort evenement wordt over het algemeen omkaderd door een interne bewakingsdienst of bewakingsagenten aangeworven door de organisator van het festival, maar de politiediensten verzekeren de handhaving van de openbare orde tijdens het evenement. Het feit om dit soort evenement te beogen in artikel 4 van dit besluit laat de politiediensten toe om aan de zijde van de bewakingsagenten aanwezig te zijn in de post voor het bekijken van de beelden van de camera's van de organisator, of om een rechtstreekse verbinding te hebben met deze camera's vanuit de lokalen van de politiediensten. Het gaat duidelijk over een mogelijkheid geboden door de technologie, waarbij de politiediensten hun opdrachten beter kunnen uitvoeren tijdens evenementen waar zij moeten optreden, zonder evenwel te moeten investeren in mobiele camera's/slechts mobiele camera's te gebruiken, waarmee ze niet noodzakelijk beelden van dezelfde kwaliteit hebben (door de wet op het politieambt kunnen zij immers mobiele camera's gebruiken in het kader van al hun interventies). Door deze multidisciplinaire aanpak aan te moedigen, wint men aan efficiëntie, schaalvoordelen en een betere proportionaliteit op het vlak van het aantal gebruikte camera's om het evenement te omkaderen.
Deze categorie kan ook concertzalen, theaterzalen of andere ontspanningsplaatsen beogen waar evenementen van culturele, maatschappelijke, festieve, folkloristische, commerciële of sportieve aard worden georganiseerd. Het doel is niet om de toegang in real time tot de beelden van de camera's van deze plaatsen toe te laten wanneer privéevenementen worden georganiseerd. De politiediensten hebben overigens niet de bevoegdheid om de openbare orde te handhaven tijdens privéevenementen. Hierdoor wordt nogmaals de nadruk gelegd op het feit dat er hier sprake is van voor het publiek toegankelijke besloten plaatsen, zoals bepaald door artikel 2 van de camerawet.
Het doel van deze bepaling is evenmin om de politiediensten te allen tijde toegang in real time te verschaffen tot de beelden van de bewakingscamera's van deze plaatsen. Deze laatsten vallen slechts onder de categorie van de plaatsen die een bijzonder risico voor de veiligheid inhouden wanneer aan drie voorwaarden is voldaan:
a) de toegang in real time wordt slechts ingesteld voor de duur van deze evenementen;
b) het instellen van deze toegang in real time gebeurt na een risicoanalyse uitgevoerd door de organisator van het evenement, waarbij moet worden aangetoond dat een toegang in real time van de politiediensten gerechtvaardigd is ondanks de genomen voorzorgs- en veiligheidsmaatregelen om het evenement te omkaderen;
c) het instellen van deze toegang in real time gebeurt in het kader van de opdrachten van bestuurlijke politie, na het uitvoeren, door de politiediensten, van een impact- en risicoanalyse op het niveau van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en op operationeel niveau, goedgekeurd door de politieambtenaar bedoeld in de artikelen 7 tot 7/3 van de wet op het politieambt, waarbij wordt aangetoond dat deze plaatsen een bijzonder risico inhouden op het vlak van de veiligheid.
De eerste voorwaarde beoogt de hoedanigheid van deze plaatsen in de tijd te beperken als risicoplaatsen: zij vallen uitsluitend onder deze categorie voor de duur van een evenement, dit wil zeggen tijdens de hele duur van het risico. Wanneer er geen enkel evenement plaatsvindt op de plaats, is er geen toegang in real time. Zelfs indien het hier gaat over een tijdsgebonden criterium, zoals de afdeling wetgeving van de Raad van State benadrukt in haar advies 63.965/2, is deze beperking in werkelijkheid een toepassing van het proportionaliteitsbeginsel. Ook al valt het gebruik van de terbeschikkingstelling in real time van de beelden tijdens een evenement niet te betwisten, dit geldt niet voor de beelden van de camera's van deze plaatsen buiten evenementen. Het lijkt logisch dat deze plaatsen, wanneer er geen evenement wordt georganiseerd, niet méér als voor het publiek toegankelijke besloten plaatsen worden beschouwd die een bijzonder risico voor de veiligheid inhouden. Het is dus belangrijk om dit criterium te handhaven in de tekst van deze bepaling.
De tweede voorwaarde is bedoeld om ervoor te zorgen dat men slechts plaatsen beoogt waarvoor het nodig is om deze toegang in real time van de politiediensten zo in te stellen dat een beveiliging door de organisator van het evenement niet volstaat. Er is voorzien dat de organisator van het evenement een risicoanalyse uitvoert waarbij wordt aangetoond dat, ondanks de voorzorgs- en veiligheidsmaatregelen die hij neemt om het evenement te beveiligen, de toegang in real time van de politiediensten gerechtvaardigd is. Hierdoor wordt voorkomen dat de politiediensten verantwoordelijk zijn voor de beveiliging van het evenement. Het doel van deze toegang is immers niet om aan de politiediensten taken te delegeren die hen niet toebehoren.
Men heeft overigens bewust melding gemaakt van de organisator van het evenement en niet van de verwerkingsverantwoordelijke, en dit om te benadrukken dat voor dergelijk type plaatsen een overeenkomst moet gesloten worden tussen de organisatie van het evenement en de betrokken politiedienst. Voor de duur van het evenement is het met andere woorden de organisator die verwerkingsverantwoordelijke van de bewakingscamera's is, zelfs indien hij de plaats enkel huurt voor de duur ervan en voorts niet verantwoordelijk is voor die plaats. In het kader van het evenement wordt hij beschouwd als verwerkingsverantwoordelijke zoals bedoeld in artikel 9, derde lid, 3°, a), van de camerawet.
Tot slot, de derde voorwaarde opdat een plaats onder de categorie van risicoplaatsen valt, vraagt dat de politiediensten een impact- en risicoanalyse uitvoeren op het niveau van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en op operationeel niveau waarbij wordt aangetoond dat de plaats een bijzonder risico inhoudt voor de veiligheid. Na de analyse door de organisator moeten de politiediensten de situatie dus eveneens analyseren en uit deze analyse moet duidelijk blijken dat deze plaats en bijzonder risico voor de veiligheid inhoudt, die deze inmenging in de persoonlijke levenssfeer van de aanwezige personen op het evenement rechtvaardigt. Deze impact- en risicoanalyse zal gevalideerd moeten worden door de politieofficier die verantwoordelijk is voor de operatie (zoals bedoeld in artikel 7/3 van de wet op het politieambt).
Deze tweede en derde voorwaarde maken het eveneens mogelijk om het proportionaliteitsbeginsel in acht te nemen bij het vaststellen van de plaatsen die een bijzonder risico voor de veiligheid inhouden. Aangezien de plaatsen bedoeld in deze categorie niet altijd een risico voor de veiligheid inhouden, zullen deze analyses toelaten te bepalen of dit al dan niet het geval is.
De plaats waarvan sprake kan een ernstig risico voor de veiligheid inhouden wegens het aantal verwachte bezoekers (bijv.: sportief evenement waarbij een grote menigte samenkomt, muziekfestivals) maar de toeloop is niet het enige criterium. Het niet-besloten karakter van het evenement kan eveneens een element zijn dat het risico verhoogt (conferentie bijvoorbeeld). In alle gevallen strekt deze bepaling ertoe dit soort plaatsen te kunnen beveiligen, zonder er een exhaustieve lijst voor op te stellen wegens het feit dat
- het opstellen van een vaste inventaris van de kwetsbare of risicoplaatsen niet opportuun is, gelet op het evolutieve karakter van de risico's en van de dreiging;
- een dergelijke lijst de aandacht zou trekken van het publiek op deze plaatsen.
Bij het uitvoeren van de risicoanalyse door de politiediensten, zal men rekening houden met de beginselen uitgevaardigd door de rondzendbrief CP4 van 11 mei 2011 betreffende het genegotieerd beheer van de publieke ruimte voor de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus en de Ministeriële omzendbrief OOP41 van 31 maart 2014 betreffende de operationalisering van het referentiekader CP4 over het genegotieerd beheer van de publieke ruimte n.a.v. gebeurtenissen die de openbare orde aanbelangen. Deze omzendbrieven vormen inderdaad een referentiekader voor het genegotieerd beheer van gebeurtenissen en/of volksoplopen, inzake algemene bestuurlijke politie. Zij benadrukken het belang van de risicolanalyse en de rol en verantwoordelijkheden van de verschillende betrokken partijen (organisator van het evenement, politiediensten, bestuurlijke overheid).
De beperking van de toegang in real time in duur, in combinatie met de dubbele analyse uitgevoerd door enerzijds de organisator en anderzijds de politiediensten, zullen ervoor zorgen dat deze categorie niet wordt gebruikt voor de omkadering van eender welk soort van evenement, maar wel uitsluitend wanneer door het organiseren van het evenement, de plaats waar het wordt georganiseerd, een bijzonder risico voor de veiligheid inhoudt. Het doel is niet om de organisatoren van evenementen hun verantwoordelijkheid te ontnemen of een nieuwe opdracht of een nieuwe verantwoordelijkheid aan de politiediensten toe te voegen. Het gaat er hier over te bepalen welke de plaatsen zijn die een bijzonder risico voor de veiligheid inhouden, waarvoor de toegang in real time tot de beelden van de politiediensten een instrument, een nuttige en noodzakelijke hulp zou zijn. De toegang in real time tot de beelden moet binnen het raam van de opdrachten van bestuurlijke politie van de politiediensten blijven, en als doel hebben hen te helpen om deze opdrachten zo goed mogelijk uit te voeren.
Voor alle categorieën van deze lijst zal de toegang in real time en de omvang ervan worden bepaald in de overeenkomst die zal worden afgesloten door de betrokken politiedienst en de verwerkingsverantwoordelijke voor de camera's waarvan sprake.
Dit is, Sire, de draagwijdte van het besluit dat U wordt voorgelegd.
Ik heb de eer te zijn,
Sire,
Van Uwe Majesteit,
de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar,
De Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken,
J. JAMBON
Raad van State, afdeling Wetgeving
Advies 63.965/2 van 17 oktober 2018 over een ontwerp van koninklijk besluit `tot vaststelling van de plaatsen waar de verantwoordelijke voor de verwerking zijn bewakingscamera's kan richten op de perimeter rechtstreeks rond de plaats, de beelden van de bewakingscamera's gedurende drie maanden kan bewaren en toegang in real time tot de beelden kan geven aan de politiediensten'
Op 19 juli 2018 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Vice-Eersteminister en Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der gebouwen verzocht binnen een termijn van dertig dagen verlengd tot 19 oktober 2018 (1), een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `tot vaststelling van de plaatsen waar de verantwoordelijke voor de verwerking zijn bewakingscamera's kan richten op de perimeter rechtstreeks rond de plaats, de beelden van de bewakingscamera's gedurende drie maanden kan bewaren en toegang in real time tot de beelden kan geven aan de politiediensten'.
Het ontwerp is door de tweede kamer onderzocht op 17 oktober 2018 . De kamer was samengesteld uit Pierre Vandernoot, kamervoorzitter, Luc Detroux en Patrick Ronvaux, staatsraden, Christian Behrendt en Marianne Dony, assessoren, en Charles-Henri Van Hove, toegevoegd griffier.
Het verslag is uitgebracht door Benoît Jadot, eerste auditeur-afdelingshoofd.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Pierre Vandernoot .
Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 17 oktober 2018 .
Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten `op de Raad van State', gecoördineerd op 12 januari 1973, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.
Wat die drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.
Aanhef
1. In het eerste lid dienen de woorden "8/2, eerste lid" te worden vervangen door de woorden "8/2, § 1".
2. Aan de aanhef moet een lid worden toegevoegd dat verwijst naar het advies van het Controleorgaan op de politionele informatie van 26 september 2018.
Dispositief
Artikelen 2 en 3
In de artikelen 2, 5°, en 3, 5°, is sprake van de gemeenschapscentra voor minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd.
Volgens het verslag aan de Koning worden "deze centra (...) met name bedoeld in artikel 606 van het Wetboek van Strafvordering".
Uit de toelichting van de gemachtigde ambtenaar blijkt dat de stellers van de tekst geen andere centra op het oog hebben dan die welke in artikel 606 van het Wetboek van Strafvordering worden vermeld.
De gemachtigde ambtenaar is het ermee eens dat de woorden "de gemeenschapscentra voor minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd" in de artikelen 2, 5°, en 3, 5°, dan ook moeten worden aangevuld met de woorden "als bedoeld in artikel 606 van het Wetboek van Strafvordering".
Artikel 4
Artikel 9, derde lid, 3°, a), van de wet van 21 maart 2007 `tot regeling van de plaatsing en het gebruik van bewakingscamera's', waaraan de voorliggende bepaling uitvoering geeft, belast de Koning ermee vast te stellen welke voor het publiek toegankelijke besloten plaatsen door hun aard een bijzonder veiligheidsrisico inhouden, en waarvoor de genoemde bepaling het, met het oog op de beveiliging ervan, mogelijk maakt onder bepaalde voorwaarden de beelden van bewakingscamera's in real time aan de politiediensten over te zenden.
De voorliggende bepaling vermeldt in punt 4° "de plaatsen waar evenementen van culturele, maatschappelijke, festieve, folkloristische, commerciële of sportieve aard worden georganiseerd, beschouwd als grote volkstoelopen in de zin van artikel 22 van de wet op het politieambt".
In dat punt 4° wordt verduidelijkt dat die plaatsen enkel onder de toepassing van artikel 9, derde lid, 3°, a), van de wet van 21 maart 2007 vallen indien is voldaan aan meerdere voorwaarden, die als volgt zijn vastgesteld:
"a) de toegang in real time wordt slechts ingesteld voor de duur van deze evenementen;
b) het instellen van deze toegang in real time gebeurt na een risicoanalyse uitgevoerd door de organisator van het evenement, waarbij moet worden aangetoond dat een toegang in real time van de politiediensten gerechtvaardigd is ondanks de genomen voorzorgs- en veiligheidsmaatregelen om het evenement te omkaderen;
c) het instellen van deze toegang in real time gebeurt in het kader van de opdrachten van bestuurlijke politie, na het uitvoeren, door de politiediensten, van een impact- en risicoanalyse op het niveau van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en op operationeel niveau, goedgekeurd door de politieambtenaar bedoeld in de artikelen 7 tot 7/3 van de wet op het politieambt, waarbij wordt aangetoond dat deze plaatsen een bijzonder risico inhouden op het vlak van de veiligheid."
Om te bepalen welke plaatsen onder de machtiging vallen die in artikel 9, derde lid, 3°, a), van de wet van 21 maart 2007 wordt vermeld, somt artikel 4, 4°, enerzijds categorieën evenementen op die in die plaatsen kunnen worden georganiseerd, en verwijst het anderzijds naar het begrip "grote volkstoeloop" in de zin van artikel 22 van de wet `op het politieambt'.
Het is zeer de vraag of een dergelijke bepaling wel een correcte tenuitvoerlegging van de wettelijke machtiging vormt.
Terwijl de machtiging die bij artikel 9, derde lid, 3°, a), aan de Koning is verleend, betrekking heeft op de bepaling van de "plaatsen" namelijk die welke door hun aard een bijzonder risico voor de veiligheid inhouden, heeft het gebruikte criterium immers hoofdzakelijk betrekking op een tijdsgebonden gegeven, namelijk de omstandigheid dat er op sommige tijdstippen "grote volkstoelopen" kunnen plaatsvinden.
Bovendien is het niet steekhoudend een begrip te gebruiken dat volgens artikel 22 van de wet `op het politieambt' mogelijk relevant is in het kader van het prerogatief van de politiediensten dat erin bestaat "zich (...) in de nabijheid van elke grote volkstoeloop [op te houden] en (...) de gepaste maatregelen voor het rustige verloop ervan [te nemen]", maar dat door zijn gebrek aan duidelijkheid niet ook kan worden toegepast bij de tenuitvoerlegging van een bepaling die, zoals artikel 9, derde lid, 3°, a), van de wet van 21 maart 2007, een wezenlijk andere bedoeling heeft, namelijk dat de verantwoordelijken voor de verwerking van beelden die gemaakt zijn in besloten, voor het publiek toegankelijke plaatsen, of de personen die onder hun gezag handelen, die in principe als enigen toegang tot de beelden hebben, (2) niettemin de mogelijkheid hebben om de beelden "in real time aan de politiediensten [over te dragen], voor de beveiliging van (...) plaatsen (...) die, door hun aard, een bijzonder risico voor de veiligheid inhouden".
De wijze waarop in artikel 4, 4°, van het ontwerp, aan die machtiging uitvoering wordt gegeven, moet worden herzien zodat ze beter overeenstemt met de bedoeling van die machtiging.
Indien de steller van het ontwerp een bepaling naar het voorbeeld van dat artikel 4, 4°, in de rechtsorde meent te moeten invoegen, zou het meer rechtszekerheid bieden een wetsontwerp in te dienen waarbij er een bepaling wordt ingevoegd die, in plaats van de Koning ertoe te machtigen de plaatsen te bepalen die door hun aard een bijzonder risico voor de veiligheid inhouden, zelf de te beschouwen gegevens en de te volgen procedure zou bepalen zodat het mogelijk zou worden om vanwege het bijzondere veiligheidsrisico, in real time beelden aan de politiediensten over te zenden die in een besloten, voor het publiek toegankelijke plaats zijn gemaakt. Hij zou er dan moeten op toezien dat een dergelijke wetsbepaling is afgestemd op artikel 25/4 van de wet `op het politieambt', dat in combinatie met artikel 25/1, § 2, van diezelfde wet ook in procedurele garanties voorziet, onder meer voor de toegang van de politiediensten tot de beelden die in een besloten, voor het publiek toegankelijke plaats zijn gemaakt, wanneer "deze toegang opname van de beelden bij de politiediensten zelf inhoudt".
De griffier, De voorzitter,
Charles-Henri VAN HOVE Pierre VANDERNOOT
_______
Nota's
(1) Bij e-mail van 10 augustus 2018.
(2) Artikel 9, eerste lid, van de wet van 21 maart 2007 voorziet in de uitzondering van het "geval bedoeld in artikel 6, § 2, zevende lid", van dezelfde wet, volgens welk "[d]e verwerkingsverantwoordelijke (...) in de nabijheid van een bewakingscamera (...) een controlescherm [kan] plaatsen dat openbaar in real time de beelden, verzameld door de bewakingscamera waarbij het controlescherm wordt geplaatst, verspreidt."
6 DECEMBER 2018. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de plaatsen waar de verwerkingsverantwoordelijke zijn bewakingscamera's kan richten op de perimeter rechtstreeks rond de plaats, de beelden van de bewakingscamera's gedurende drie maanden kan bewaren en toegang in real time tot de beelden kan geven aan de politiediensten
FILIP, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 21 maart 2007 tot regeling van de plaatsing en het gebruik van bewakingscamera's, de artikelen 5, § 4, vijfde lid, 6, § 3, derde lid, 7, § 3, derde lid, gewijzigd bij wet van 21 maart 2018, de artikelen 7/3, § 4, tweede lid, 8/2, § 1, en 9, derde lid, 3°, a), ingevoegd door de wet van 21 maart 2018;
Gelet op het advies van de Raad van de burgemeesters, gegeven op 20 maart 2018;
Gelet op het advies nr. 27/2018 van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, gegeven op 21 maart 2018;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 18 april 2018;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, d.d. 5 juli 2018;
Gelet op het advies nr. 93/2018. van de Gegevensbeschermingsautoriteit, gegeven op 26 september 2018;
Gelet op het advies nr. 004/2018 van het Controleorgaan op de politionele informatie, gegeven op 26 september 2018;
Gelet op het advies nr. 63.965/2 van de Raad van State, gegeven op 17 oktober 2018, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 juni 1973;
Gelet op de impactanalyse van de regelgeving, uitgevoerd overeenkomstig artikels 6 en 7 van de wet van 15 december 2013 houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging;
Op de voordracht van de Minister van Veiligheid en van Binnenlandse Zaken en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
HOOFDSTUK I. - Definities
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit, wordt verstaan onder:
1° de wet van 21 maart 2007: de wet van 21 maart 2007 tot regeling van de plaatsing en het gebruik van bewakingscamera's;
2° luchthaven: elk terrein dat speciaal is ingericht om luchtvaartuigen de mogelijkheid te bieden te landen, op te stijgen of manoeuvres uit te voeren, met inbegrip van de eventueel bijbehorende installaties ten behoeve van het verkeer van en de dienstverlening aan luchtvaartuigen en de nodige installaties ten behoeve van de commerciële luchtdiensten.
HOOFDSTUK II. - Mogelijkheid om de bewakingscamera's te richten op de perimeter van de besloten plaats
Art. 2. De al dan niet voor het publiek toegankelijke besloten plaatsen waar de verwerkingsverantwoordelijke kan beslissen om de bewakingscamera('s) te richten op de perimeter rechtstreeks rond de plaats, overeenkomstig artikel 8/2 van de wet van 21 maart 2007, ingevoegd door de wet van 21 maart 2018, zijn de volgende:
1° de luchthavens die voor commercieel verkeer zijn opengesteld;
2° de treinstations;
3° de nucleaire sites;
4° de militaire domeinen;
5° de gevangenissen in de zin van artikel 2, 15°, van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden,
de gemeenschapscentra voor minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, als bedoeld in artikel 606 van het Wetboek van Strafvordering,
en de forensisch psychiatrische centra, bedoeld in artikel 3, 4°, c), van de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering;
6° de internationale instellingen of ambassades bepaald door de Koning overeenkomstig artikel 137 van de wet van 2 oktober 2017 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid;
7° de havenfaciliteiten bedoeld in artikel 5, 6° en 7°, van de wet van 5 februari 2007 betreffende de maritieme beveiliging;
8° de inrichtingen bedoeld in het samenwerkingsakkoord van 16 februari 2016 tussen de Federale Staat, het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken;
9° de andere plaatsen bepaald door de Koning overeenkomstig artikel 138 van de wet van 2 oktober 2017 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid;
10° de Nationale Bank van België;
11° de geldtelcentra in de zin van artikel 2, 20°, van de wet van 2 oktober 2017 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid.
HOOFDSTUK III. - Bewaartermijn van de beelden van maximum drie maanden
Art. 3.
De plaatsen die, door hun aard, een bijzonder veiligheidsrisico inhouden, waarvoor de maximale bewaartermijn van de beelden wordt verlengd tot drie maanden
overeenkomstig de artikelen 5, § 4, vijfde lid, 6, § 3, derde lid, 7, § 3, derde lid, en 7/3, § 4, tweede lid, van de wet van 21 maart 2007, gewijzigd door de wet van 21 mars 2018,
zijn de volgende:
1° de luchthavens die voor commercieel verkeer zijn opengesteld;
2° de stations en de voertuigen van openbaar vervoer van de openbare vervoersmaatschappijen;
3° de nucleaire sites;
4° de militaire domeinen;
5° de gevangenissen
in de zin van artikel 2, 15°, van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden, de gemeenschapscentra voor minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, als bedoeld in artikel 606 van het Wetboek van Strafvordering, en de forensisch psychiatrische centra, bedoeld in artikel 3, 4°, c), van de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering;
6° de internationale instellingen of ambassades
bepaald door de Koning overeenkomstig artikel 137 van de wet van 2 oktober 2017 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid;
7° de havenfaciliteiten
bedoeld in artikel 5, 6° en 7°, van de wet van 5 februari 2007 betreffende de maritieme beveiliging;
8° de inrichtingen bedoeld in het samenwerkingsakkoord van 16 februari 2016 tussen de Federale Staat, het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken;
9° de andere plaatsen bepaald door de Koning overeenkomstig artikel 138 van de wet van 2 oktober 2017 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid;
10° de Nationale Bank van België;
11° de geldtelcentra in de zin van artikel 2, 20°, van de wet van 2 oktober 2017 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid.
HOOFDSTUK IV. - Overdracht in real time van de beelden aan de politiediensten
Art. 4. De besloten plaatsen toegankelijk voor het publiek die, door hun aard, een bijzonder veiligheidsrisico inhouden, waarvoor een overdracht in real time van de beelden aan de politiediensten mogelijk is, overeenkomstig artikel 9, derde lid, 3°, a), van de wet van 21 maart 2007, ingevoegd door de wet van 21 maart 2018, zijn de volgende:
1° de luchthavens die voor commercieel verkeer zijn opengesteld;
2° de internationale instellingen of ambassades bepaald door de Koning overeenkomstig artikel 137 van de wet van 2 oktober 2017 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid;
3° de havenfaciliteiten bedoeld in artikel 5, 6° en 7°, van de wet van 5 februari 2007 betreffende de maritieme beveiliging;
4° de plaatsen waar evenementen van culturele, maatschappelijke, festieve, folkloristische, commerciële of sportieve aard worden georganiseerd, beschouwd als grote volkstoelopen in de zin van artikel 22 van de wet op het politieambt, onder de volgende voorwaarden:
a) de toegang in real time wordt slechts ingesteld voor de duur van deze evenementen;
b) het instellen van deze toegang in real time gebeurt na een risicoanalyse uitgevoerd door de organisator van het evenement, waarbij moet worden aangetoond dat een toegang in real time van de politiediensten gerechtvaardigd is ondanks de genomen voorzorgs- en veiligheidsmaatregelen om het evenement te omkaderen;
c) het instellen van deze toegang in real time gebeurt in het kader van de opdrachten van bestuurlijke politie, na het uitvoeren, door de politiediensten, van een impact- en risicoanalyse op het niveau van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en op operationeel niveau, goedgekeurd door de politieambtenaar bedoeld in de artikelen 7 tot 7/3 van de wet op het politieambt, waarbij wordt aangetoond dat deze plaatsen een bijzonder risico inhouden op het vlak van de veiligheid.
HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen
Art. 5. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 6. De minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 6 december 2018.
FILIP
Van Koningswege :
De Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken,
J. JAMBON