Publicatie : 2021-02-02
|
FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN |
FILIP, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 2 oktober 2017 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid, artikel 61, 4° ;
Gelet op het koninklijk besluit van 25 december 2017 tot gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2005/36/EG van het Europees parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van de beroepskwalificaties voor het uitoefenen van de activiteiten zoals voorzien in de wet van 2 oktober 2017 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid;
Gelet op advies 68.031/2 van de Raad van State, gegeven op 12 oktober 2020, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, vervangen bij de wet van 2 april 2003;
Overwegende dat de richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties en Verordening (EU) nr. 1024/2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt naar Belgisch recht dient omgezet te worden;
Overwegende dat betreffende de erkenning van beroepskwalificaties, de federale wetgever geopteerd heeft voor een systeem van horizontale omzetting door middel van de wet van 12 februari 2008 tot instelling van een algemeen kader voor de erkenning van EU-beroepskwalificaties, aangevuld met verticale omzettingen voor welbepaalde beroepen;
Overwegende dat artikel 4, § 4, van bovengenoemde wet van 12 februari 2008 bepaalt dat indien in een afzonderlijk nationaal rechtsinstrument een andere specifieke regeling die in rechtstreeks verband staat met de erkenning van beroepskwalificaties is vastgesteld, de overeenkomstige bepalingen van deze wet niet van toepassing zijn;
Overwegende dat onderhavig besluit voorziet in een afzonderlijke regeling voor de erkenning van beroepskwalificaties voor het uitoefenen van de activiteiten zoals bedoeld in de wet van 2 oktober 2017 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid;
Dat bijgevolg de volgende artikelen van de wet van 12 februari 2008 tot instelling van een algemeen kader voor de erkenning van EU-beroepskwalificaties niet van toepassing zijn voor de sector van de private en bijzondere veiligheid :
- artikel 2, § 1, a tot en met h, j tot en met m, p tot en met s;
- artikel 2, § 3;
- artikel 5;
- artikel 5/9 §§ 1 en 2;
- artikelen 6 tot en met 9;
- artikel 13;
- artikel 14;
- artikel 15;
- artikel 16, §§ 1 en 2;
- artikel 16, §§ 4 tot en met 7;
- artikel 22, §§ § 2, 3 en 3/1;
- artikel 23;
- artikel 25.
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1. Dit besluit verzekert, aangaande de uitoefening van de activiteiten bedoeld in de wet van 2 oktober 2017 tot regeling van de private en de bijzondere veiligheid, de omzetting van de Richtlijn 2005/36/EG van het Europees parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties.
TITEL I. - DEFINITIES
Art. 2.
§ 1. Voor de toepassing van dit besluit, wordt verstaan onder:
1° richtlijn: Richtlijn 2005/36/EG van het Europees parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties en haar latere wijzigingen;
2° wet: de wet van 2 oktober 2017 tot regeling van de private en de bijzondere veiligheid;
3° lidstaat: lidstaat van de Europese Unie alsook de andere staten waarop de richtlijn van toepassing is;
4° derde land: een staat waarop de richtlijn niet van toepassing is;
5° beroepskwalificaties: kwalificaties die worden gestaafd door een opleidingstitel, een bekwaamheidsattest zoals bedoeld in artikel 5, 1°, a), b) en c) en/of beroepservaring;
6° opleidingstitel: een diploma, certificaat of andere titel die door een overeenkomstig de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van een lidstaat aangewezen bevoegde autoriteit, is afgegeven ter afsluiting van een hoofdzakelijk in één of meerdere lidstaten gevolgde beroepsopleiding;
7° beroepservaring: de daadwerkelijke en geoorloofde voltijdse of gelijkwaardige deeltijdse uitoefening van het betrokken beroep in een lidstaat;
8° minister: de minister van Binnenlandse Zaken;
9° bevoegde autoriteit: iedere autoriteit of instelling die door een lidstaat specifiek wordt gemachtigd om opleidingstitels en andere documenten of informatie af te geven of te ontvangen, alsmede aanvragen te ontvangen en beslissingen te nemen als bedoeld in dit besluit;
10° bevoegde Belgische autoriteit: de Federale overheidsdienst Binnenlandse Zaken;
11° gereglementeerd beroep: een beroepsactiviteit of een geheel van beroepsactiviteiten waartoe de toegang of waarvan de uitoefening of één van de wijzen van uitoefening krachtens de wet direct of indirect afhankelijk wordt gesteld van het bezit van bepaalde beroepskwalificaties;
12° gereglementeerde opleiding: elke opleiding die specifiek op de uitoefening van een bepaald beroep gericht is en die uit een studiecyclus bestaat die eventueel met een beroepsopleiding, een beroepsstage of beroepspraktijkervaring wordt aangevuld. De structuur en het niveau van de beroepsopleiding, de beroepsstage of de praktijkervaring worden in wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van de betrokken lidstaat vastgesteld of door een daartoe aangewezen autoriteit gecontroleerd of erkend;
13° vakken die wezenlijk verschillen: vakgebieden waarvan de kennis en de vaardigheden en competenties van essentieel belang zijn voor de uitoefening van het beroep en waarvoor de door de aanvrager ontvangen opleiding qua inhoud wezenlijk afwijkt van de in België vereiste opleiding;
14° aanvrager: onderdaan van een lidstaat die een aanvraag tot erkenning van zijn beroepskwalificaties heeft ingediend bij de bevoegde Belgische autoriteit;
15° bekwaamheidsproef: een controle van de beroepskennis, -vaardigheden en -competenties van de aanvrager, die wordt verricht of erkend door de bevoegde Belgische autoriteit en die tot doel heeft de bekwaamheid van de aanvrager te beoordelen om in België het gereglementeerd beroep uit te oefenen;
16° aanpassingsstage: de uitoefening van de gereglementeerde beroepsactiviteit in België onder verantwoordelijkheid van een gekwalificeerde beoefenaar, eventueel gekoppeld aan een aanvullende opleiding;
17° dwingende redenen van algemeen belang: als zodanig in de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie erkende redenen, in het bijzonder de openbare orde, de openbare veiligheid, de Staatsveiligheid, de Volksgezondheid, de handhaving van het financiële evenwicht van het sociale zekerheidsstelsel, de bescherming van consumenten, afnemers van diensten en werknemers, de eerlijkheid van handelstransacties, de fraudebestrijding, de bescherming van het milieu en het stedelijke milieu, het dierenwelzijn, de intellectuele eigendom, het behoud van het nationaal historisch en artistiek erfgoed en doelstellingen van het sociaal beleid en het cultuurbeleid;
18° Europees systeem voor de overdracht van studiepunten of ECTS-studiepunten: het in het Europees hogeronderwijsstelsel gangbare studiepuntenoverdrachtsysteem;
19° IMI: het informatiesysteem van de interne markt beheerst door reglement 1024/2012/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012;
20° een leven lang leren: alle vormen van algemeen onderwijs, beroepsonderwijs en beroepsopleidingen, niet-formeel onderwijs en informeel leren die gedurende het gehele leven plaatsvinden en die tot meer kennis, vaardigheden en competenties leiden, eventueel ook op het gebied van beroepsethiek;
§ 2. Met een opleidingstitel wordt gelijkgesteld elke opleidingstitel die afgegeven is in een derde land, als de houder ervan in kwestie een beroepservaring van drie jaar heeft op het grondgebied van de lidstaat die de betrokken opleidingstitel overeenkomstig artikel 2, tweede lid, van de richtlijn, heeft erkend en als die lidstaat de beroepservaring bevestigt.
TITEL II. - ALGEMENE BEPALINGEN
Art. 3. Indien de bevoegde Belgische autoriteit de beroepskwalificaties van de aanvrager erkent, voldoet de aanvrager aan de opleidings- en ervaringsvereisten bedoeld in 61, 4°, van de wet, voor het uitoefenen van het gereglementeerd beroep.
Voor de toepassing van dit besluit is het beroep dat de aanvrager in België wenst uit te oefenen hetzelfde als dat waarvoor hij in de lidstaat van oorsprong de kwalificaties bezit, indien hieronder vergelijkbare werkzaamheden vallen.
In afwijking van lid 1, wordt gedeeltelijke toegang tot een beroep in België verleend onder de in artikel 4 vastgestelde voorwaarden.
Art. 4. De bevoegde Belgische autoriteit verleent per geval gedeeltelijke toegang tot een beroepsactiviteit op zijn grondgebied, doch alleen indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
a) de beroepsbeoefenaar is in zijn lidstaat van oorsprong volledig gekwalificeerd om de beroepsactiviteit uit te oefenen waarvoor in België gedeeltelijke toegang wordt aangevraagd;
b) de verschillen tussen de in de lidstaat van oorsprong legaal verrichte beroepsactiviteiten en het gereglementeerde beroep in België zijn zo groot dat de toepassing van compenserende maatregelen erop zou neerkomen dat de aanvrager het volledige onderwijs- en opleidingsprogramma in België zou moeten doorlopen om tot het volledige gereglementeerde beroep in België toegelaten te worden;
c) de beroepsactiviteit kan objectief worden gescheiden van andere activiteiten die het gereglementeerd beroep in België omvat.
Voor de toepassing van het eerste lid, punt c), dient de Belgische bevoegde autoriteit rekening te houden met de vraag of de beroepsactiviteit autonoom in België kan worden uitgeoefend.
Gedeeltelijke toegang kan worden afgewezen indien deze afwijzing door een dwingende reden van algemeen belang gerechtvaardigd is, indien dat passend is ter verwezenlijking van het nagestreefde doel en het niet verder gaat dan wat noodzakelijk is om dat doel te bereiken.
TITEL III. - VRIJE DIENSTVERRICHTING
HOOFDSTUK I. - Principe
Art. 5.
§ 1. Onverminderd specifieke bepalingen van het communautaire recht en de artikelen 6 en 7 van dit besluit, kan de bevoegde Belgische autoriteit niet om redenen van beroepskwalificatie beperkingen stellen aan het vrij verrichten van diensten op haar grondgebied:
a) indien de dienstverrichter op wettige wijze is gevestigd in een lidstaat (hierna "lidstaat van vestiging" genoemd) om er hetzelfde beroep uit te oefenen, en
b) wanneer de dienstverrichter zich naar een andere lidstaat begeeft, indien hij dat beroep tijdens de laatste tien jaar die voorafgaan aan de dienstverrichting gedurende ten minste een jaar heeft uitgeoefend in een of meer lidstaten wanneer het beroep niet gereglementeerd is in de lidstaat van vestiging. Deze voorwaarde, namelijk een jaar beroepsuitoefening, is niet van toepassing wanneer het beroep of het onderwijs en de opleiding die toegang verleent tot het beroep, gereglementeerd is.
§ 2. De bepalingen van deze titel zijn uitsluitend van toepassing wanneer de dienstverrichter zich naar het Belgisch grondgebied begeeft om er tijdelijk en incidenteel het in paragraaf 1 bedoelde beroep uit te oefenen. Het tijdelijke en incidentele karakter van de dienstverrichting wordt per geval beoordeeld, met name in het licht van de duur, frequentie, regelmaat en continuïteit van de verrichting.
§ 3. Als een dienstverrichter zich naar een andere lidstaat begeeft, valt hij onder de professionele, wettelijke of administratieve beroepsregels die rechtstreeks verband houden met beroepskwalificaties, zoals de definitie van het beroep, het gebruik van titels en de ernstige beroepsfouten die rechtstreeks en specifiek verband houden met de bescherming en de veiligheid van consumenten, alsook onder de administratieve sancties, die op het Belgisch grondgebied van toepassing zijn op de personen die er hetzelfde beroep uitoefenen.
HOOFDSTUK II. - Vrijstellingen
Art. 6. Een in een andere lidstaat gevestigde dienstverrichter wordt door de bevoegde Belgische autoriteit, overeenkomstig artikel 5, § 1, vrijgesteld van de hiernavolgende verplichting die wordt gesteld aan op haar grondgebied gevestigde beroepsbeoefenaren. De dienstverrichter wordt vrijgesteld van de verplichting tot inschrijving bij een openbare instelling van sociale zekerheid om de rekeningen met betrekking tot verrichte werkzaamheden ten gunste van sociaal verzekerden te kunnen verhalen op een verzekeringsinstelling. De dienstverrichter stelt evenwel de instelling vooraf, of in dringende gevallen achteraf, van de door hem verrichte dienst in kennis.
HOOFDSTUK III. - Vooraf af te leggen verklaring in geval de dienstverrichter zich naar een andere lidstaat begeeft
Art. 7.
§ 1. Wanneer die dienstverrichter overweegt om zich voor het eerst van de ene lidstaat naar het Belgisch grondgebied te begeven om er diensten te verrichten, stelt hij de bevoegde Belgische autoriteit vooraf in kennis door middel van een schriftelijke verklaring, met daarin de gegevens betreffende verzekeringsdekking of soortgelijke individuele of collectieve vormen van bescherming inzake beroepsaansprakelijkheid. Deze verklaring wordt eenmaal per jaar verlengd indien de dienstverrichter voornemens is om gedurende dat jaar in die lidstaat tijdelijke of incidentele diensten te verrichten. De dienstverrichter mag de verklaring met alle middelen aanleveren.
§ 2. Voor de eerste dienstverrichting, of indien zich een wezenlijke verandering heeft voorgedaan in de door de documenten gestaafde situatie, moet de verklaring bovendien vergezeld gaan van de volgende documenten:
a) een bewijs van de nationaliteit van de dienstverrichter;
b) een attest dat de houder ervan rechtmatig in een lidstaat gevestigd is om er de betrokken werkzaamheden uit te oefenen, en dat hem op het moment van afgifte van het attest geen beroepsuitoefeningsverbod is opgelegd, ook al is het maar tijdelijk;
c) een bewijs van beroepskwalificaties;
d) voor gevallen als bedoeld in artikel 5, paragraaf 1, onder b), een bewijs dat de dienstverrichter de betrokken werkzaamheden in de tien voorafgaande jaren gedurende ten minste een jaar heeft uitgeoefend;
e) een attest waarin wordt bevestigd dat de desbetreffende persoon geen tijdelijk of permanent beroepsverbod heeft of niet strafrechtelijk is veroordeeld;
§ 3. Door de indiening van een vereiste verklaring door de dienstverrichter overeenkomstig paragraaf 1, kan de toegang tot de beoogde dienstenactiviteit of tot het uitoefenen van die activiteit op het Belgisch grondgebied hem niet worden geweigerd om redenen die verband houden met zijn beroepskwalificaties.
§ 4. Indien aan alle voorwaarden en regels bepaald bij of krachtens de wet voor de uitoefening van het bedoelde beroep is voldaan, wordt de dienst verricht onder de beroepstitel van de lidstaat van vestiging, wanneer voor de betrokken beroepswerkzaamheid in die lidstaat een dergelijke titel bestaat. Deze titel wordt vermeld in de officiële taal of één van de officiële talen van de lidstaat van vestiging, teneinde verwarring met de beroepstitel van de ontvangende lidstaat te vermijden. Wanneer de betrokken beroepstitel in de lidstaat van vestiging niet bestaat, vermeldt de dienstverrichter zijn opleidingstitel in de officiële taal of één van de officiële talen van die lidstaat.
Art. 8. Bij de eerste dienstverrichting voert de bevoegde Belgische autoriteit vóór deze verrichting een controle van de beroepskwalificaties van de dienstverrichter uit. Deze controle is bedoeld om ernstige schade voor de veiligheid van de afnemer van de dienstverrichting ingevolge een ontoereikende beroepskwalificatie van de dienstverrichter te voorkomen, en omvat niet meer dan voor dit doel noodzakelijk is.
De bevoegde Belgische autoriteit stelt de dienstverrichter, na de beroepskwalificaties te hebben gecontroleerd, binnen een termijn van ten hoogste een maand na ontvangst van de verklaring en de begeleidende documenten als bedoeld in de paragrafen 1 en 2 van artikel 7, in kennis van haar besluit om:
a) van de dienstverrichter het afleggen van een bekwaamheidsproef te vereisen; of
b) de beroepskwalificaties van de aanvrager te erkennen.
Wanneer er zich problemen voordoen die een vertraging veroorzaken bij het nemen van een besluit uit hoofde van het tweede lid, stelt de bevoegde autoriteit de dienstverrichter binnen dezelfde termijn in kennis van de reden van de vertraging. Het probleem moet voor het einde van de eerste maand na deze kennisgeving worden opgelost en het besluit moet binnen twee maanden na oplossing van het probleem zijn vastgesteld.
Wanneer de beroepskwalificaties van de dienstverrichter wezenlijk verschillen van de in België vereiste opleiding, en wel in die mate dat dit verschil de volksgezondheid of de openbare veiligheid schaadt, en wanneer de dienstverrichter dit niet kan compenseren door beroepservaring of in het kader van een leven lang leren verworven kennis, vaardigheden of competenties die formeel zijn gevalideerd door een daartoe bevoegde instantie, dient de bevoegde Belgische autoriteit die dienstverrichter de mogelijkheid te bieden om in het bijzonder door middel van een bekwaamheidsproef, als bedoeld in het tweede lid, te bewijzen dat hij de ontbrekende kennis, vaardigheden of competenties heeft verworven. De bevoegde Belgische autoriteit beslist op basis daarvan om de beroepskwalificaties van de aanvrager al dan niet te erkennen. De beslissing betreffende de beroepskwalificaties dient in ieder geval te kunnen plaatsvinden tijdens de maand die volgt op die waarin het overeenkomstig het tweede lid genomen besluit is getroffen, behalve indien de aanvrager uitdrukkelijk gevraagd heeft deze termijn te verlengen omdat hij de bekwaamheidsproef om redenen buiten zijn wil niet binnen de vereiste termijn heeft kunnen afleggen en indien de bevoegde Belgische autoriteit deze vraag heeft goedgekeurd.
Indien de bevoegde autoriteit binnen de in het tweede en derde lid vermelde termijnen niet reageert, wordt ervan uitgegaan dat de dienstverrichter over de vereiste beroepskwalificaties beschikt.
In de gevallen waarin de beroepskwalificaties werden geverifieerd en waarin, na de controle van alle in de wet vastgelegde voorwaarden en regels, de toelating werd gegeven om de dienst te verrichten, wordt de dienst verricht onder de beroepstitel van de ontvangende lidstaat.
TITEL IV. - VRIJHEID VAN VESTIGING
HOOFDSTUK I. - Algemeen stelsel van erkenning van opleidingstitels
Afdeling 1. - Kwalificatieniveau
Art. 9. De beroepskwalificaties worden in de hiernavolgende niveaus ingedeeld:
1° bekwaamheidsattest dat is afgegeven door een in overeenstemming met de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen aangewezen bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong, en waaruit blijkt dat een persoon over één van de hiernavolgende beroepskwalificaties beschikt:
a) een opleiding heeft genoten die niet wordt afgesloten met een certificaat of diploma zoals bedoeld onder punt 2°, 3°, 4° of 5° ;
b) een specifiek examen zonder voorafgaande opleiding heeft afgelegd;
c) het beroep tijdens de tien jaren voorafgaand aan het indienen van de aanvraag, gedurende drie opeenvolgende jaren voltijds of gedurende een gelijkwaardige periode deeltijds in een lidstaat heeft uitgeoefend;
d) op het niveau van het lager of secundair onderwijs een algemene opleiding heeft genoten, waaruit blijkt dat de houder over algemene kennis beschikt;
2° een certificaat ter afsluiting van een cyclus van secundair onderwijs:
a) hetzij van algemene aard, aangevuld met een andere dan de onder 3° bedoelde studiecyclus of beroepsopleiding en/of met de beroepsstage of praktijkervaring die als aanvulling op deze studiecyclus vereist is;
b) hetzij van technische of beroepsmatige aard, in voorkomend geval aangevuld met een studiecyclus of beroepsopleiding zoals bedoeld onder a), en/of met de beroepsstage of praktijkervaring die als aanvulling op deze studiecyclus vereist is;
3° een diploma ter afsluiting van:
a) hetzij een opleiding op het niveau van postsecundair onderwijs dat verschilt van het onder punt 4° en 5° bedoelde niveau en ten minste 1 jaar duurt, dan wel, in geval van een deeltijdse opleiding, een daaraan gelijkwaardige duur heeft, en waarvoor als een van de toelatingsvoorwaarden in de regel geldt dat men een studiecyclus van secundair onderwijs moet hebben voltooid die voor de toegang tot het universitair of hoger onderwijs vereist is of een volledige equivalente schoolopleiding van secundair niveau, alsook de beroepsopleiding die eventueel op deze cyclus van postsecundair onderwijs vereist is;
b) hetzij een gereglementeerde opleiding of, in het geval van gereglementeerde beroepen, een beroepsopleiding met een bijzondere structuur waarbij competenties worden aangereikt die verder gaan dan wat het onder punt 2° bedoelde niveau verstrekt, die gelijkwaardig is aan het bij het punt a) vermelde opleidingsniveau, indien deze opleiding tot een vergelijkbare beroepsbekwaamheid leidt en op een vergelijkbaar niveau van verantwoordelijkheden en taken voorbereidt, mits het diploma vergezeld gaat van een certificaat van de lidstaat van oorsprong;
4° een diploma dat bewijst dat de houder met succes een postsecundaire opleiding met een duur van ten minste drie jaar en ten hoogste vier jaar of met een daaraan gelijkwaardige duur in geval van een deeltijdse opleiding heeft afgesloten, die daarnaast kan worden uitgedrukt in een daaraan gelijkwaardig aantal ECTS-studiepunten, behaald aan een universiteit of een instelling voor hoger onderwijs of aan een andere instelling met hetzelfde opleidingsniveau, en dat, in voorkomend geval, bewijst dat hij de beroepsopleiding die als aanvulling op de postsecundaire opleiding vereist is, met succes heeft afgesloten;
5° een diploma dat bewijst dat de houder met succes een postsecundaire opleiding met een duur van ten minste vier jaar of met een daaraan gelijkwaardige duur in geval van een deeltijdse opleiding heeft afgesloten, die daarnaast kan worden uitgedrukt in een daaraan gelijkwaardig aantal ECTS-studiepunten, behaald aan een universiteit of een instelling voor hoger onderwijs of aan een andere instelling met hetzelfde opleidingsniveau en dat, in voorkomend geval, bewijst dat hij de beroepsopleiding die als aanvulling op de postsecundaire opleiding vereist is, met succes heeft afgesloten.
Afdeling 2. - Gelijkgestelde opleidingen
Art. 10. Met een opleidingstitel ter afsluiting van een in artikel 9 bedoelde opleiding, met inbegrip van het betrokken niveau, wordt gelijkgesteld elke opleidingstitel die, ofwel elk geheel van opleidingstitels dat, door een bevoegde autoriteit in een lidstaat is afgegeven, wanneer daarmee in de Europese Unie op voltijdse of deeltijdse basis zowel binnen als buiten formele programma's gevolgde opleiding wordt afgesloten die door deze lidstaat als gelijkwaardig wordt erkend en de houder ervan dezelfde rechten inzake de toegang tot of de uitoefening van een beroep verleent, dan wel hem voorbereidt op de uitoefening van dat beroep.
Onder dezelfde voorwaarden als die van het eerste lid wordt met een dergelijke opleidingstitel ook gelijkgesteld elke beroepskwalificatie die weliswaar niet voldoet aan de eisen die in de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaat van oorsprong voor de toegang tot of uitoefening van een beroep zijn vastgesteld, maar die de houder ervan krachtens deze bepalingen verworven rechten verleent.
Dit geldt met name indien de lidstaat van oorsprong het niveau verhoogt van de opleiding die vereist is voor de toegang tot een beroep of de uitoefening ervan, en indien een persoon die vroeger een opleiding heeft genoten die niet meer voldoet aan de eisen van de nieuwe kwalificatie, verworven rechten geniet uit hoofde van nationale wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen; in dat geval wordt de vroeger genoten opleiding door de bevoegde Belgische autoriteit beschouwd, met het oog op de toepassing van artikel 11, als overeenkomend met het niveau van de nieuwe opleiding.
HOOFDSTUK II. - Voorwaarden inzake erkenning
Art. 11. Wordt beschouwd aan de opleidingsvoorwaarden en aan de beroepservaring zoals bedoeld artikel 61, 4°, van de wet, te voldoen, de aanvrager die op de datum van de indiening van de aanvraag tot erkenning van zijn beroepskwalificaties:
1° hetzij beschikt over het bekwaamheidsattest dat of de opleidingstitel die in een andere lidstaat verplicht wordt gesteld voor de toegang tot of de uitoefening van deze activiteit op zijn grondgebied;
2° hetzij aantoont tijdens de voorbije tien jaar op voltijdse basis gedurende een jaar of gedurende een daarmee in zijn totaliteit overeenkomende periode op deeltijdbasis de bedoelde activiteit te hebben uitgeoefend in een andere lidstaat die deze activiteit niet reglementeert, en die beschikt over een of meer bekwaamheidsattesten of opleidingstitels afgegeven door een andere lidstaat die deze activiteit niet reglementeert.
De bekwaamheidsattesten of opleidingstitels bedoeld onder punt 1° moeten afgegeven zijn door een bevoegde autoriteit in een lidstaat die overeenkomstig de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van die lidstaat is aangewezen.
De bekwaamheidsattesten of opleidingstitels bedoeld onder punt 2° moeten aan de volgende cumulatieve voorwaarden voldoen:
a) zij moeten afgegeven zijn door een bevoegde autoriteit in een lidstaat die overeenkomstig de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van die lidstaat is aangewezen;
b) zij moeten aantonen dat de houder op de uitoefening van de betrokken activiteiten is voorbereid.
De in het eerste lid, 2° bedoelde beroepservaring van een jaar wordt echter niet geëist wanneer de aanvrager met de opleidingstitel(s) waarover hij beschikt kan aantonen dat hij een gereglementeerde opleiding heeft afgesloten die hem voorbereidt op de uitoefening van de betrokken activiteiten.
HOOFDSTUK III. - Procedure
Afdeling 1. - Algemeen
Art. 12.
§ 1. De aanvraag tot erkenning van de beroepskwalificaties uitgaande van de aanvrager, die de activiteiten bedoeld in de wet wil uitoefenen, moet worden ingediend volgens de volgende modaliteiten:
1° de aanvraag wordt ingediend bij de bevoegde Belgische autoriteit;
2° het nationaliteitsbewijs van de aanvrager wordt aan de aanvraag toegevoegd;
3° een kopie van het bekwaamheidsattest en/of de opleidingstitel waarnaar de aanvrager verwijst en, in voorkomend geval, de documenten die de relevante beroepservaring aantonen worden aan de aanvraag toegevoegd;
4° de aanvraag en de documenten bedoeld onder 3° worden opgesteld in het Nederlands, het Frans of het Duits of gaan vergezeld van een voor eensluidend verklaarde vertaling van deze documenten in een van deze talen.
§ 2. In geval van gegronde twijfel kan de bevoegde Belgische autoriteit de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat vragen om bevestiging van de echtheid van de in die andere lidstaat afgegeven getuigschriften en opleidingstitels.
In geval van gegronde twijfel, wanneer de opleidingstitels zoals omschreven in artikel 2, 6°, zijn afgegeven door een bevoegde autoriteit in een lidstaat en een opleiding omvatten die geheel of gedeeltelijk is gevolgd in een rechtmatig op het grondgebied van een andere lidstaat gevestigde instelling, mag de bevoegde Belgische autoriteit bij de bevoegde autoriteit in de lidstaat waar het diploma vandaan komt, nagaan :
a) of de opleidingscyclus aan de instelling die de opleiding heeft verzorgd, officieel is gecertificeerd door de onderwijsinstelling die gevestigd is in de lidstaat vanwaar het diploma afkomstig is;
b) of de opleidingstitel dezelfde is als de titel die zou zijn verleend indien de opleiding in zijn geheel was gevolgd in de lidstaat vanwaar het diploma afkomstig is;
c) of de opleidingstitel dezelfde beroepsrechten verleent op het grondgebied van de lidstaat vanwaar het diploma afkomstig is.
§ 3. De bevoegde Belgische autoriteit mag de aanvrager verzoeken om informatie en/of bijkomende documenten betreffende zijn opleiding of zijn relevante beroepservaring te bezorgen om het niveau en de inhoud ervan evenals het eventueel bestaan van aanzienlijke verschillen met het in België vereiste niveau van de opleiding te bepalen.
Indien de aanvrager deze informatie niet kan verstrekken, richt de bevoegde Belgische autoriteit zich tot het contactpunt, de bevoegde autoriteit of iedere andere relevante instelling van de lidstaat van oorsprong.
§ 4. In geval van gegronde twijfel kan de bevoegde Belgische autoriteit de bevoegde autoriteiten van een lidstaat om een bevestiging vragen dat de aanvrager geen tijdelijk of permanent verbod heeft tot beroepsuitoefening als gevolg van ernstige beroepsfouten of strafrechtelijke veroordelingen die betrekking hebben op de uitoefening van een van zijn beroepsactiviteiten.
§ 5. Uitwisseling van informatie tussen bevoegde autoriteiten van verschillende lidstaten krachtens dit artikel vindt plaats via het IMI.
Art. 13. De bevoegde Belgische autoriteit bevestigt ontvangst van het dossier aan de aanvrager binnen een termijn van één maand te rekenen vanaf de ontvangst en zij informeert hem, in voorkomend geval, over elk ontbrekend document.
Art. 14. De procedure voor de behandeling van de aanvraag moet zo spoedig mogelijk, in ieder geval uiterlijk vier maanden na de indiening van het volledige dossier van de aanvrager, door een besluit van de minister of de ambtenaar die hij hiertoe heeft aangewezen worden afgesloten.
Afdeling 2. - Compenserende maatregelen
Art. 15.
§ 1. De minister of de ambtenaar die hij hiertoe heeft aangewezen kan, in één van de volgende gevallen, een beslissing tot erkenning van beroepskwalificaties verbinden aan het slagen in een bekwaamheidsproef of aan het doorlopen van een aanpassingsstage van maximum drie jaar:
a) wanneer de door hem gevolgde opleiding betrekking heeft op vakken die wezenlijk verschillen van die welke worden bestreken door de in België vereiste opleidingstitel;
b) wanneer het in België gereglementeerde beroep een of meer gereglementeerde beroepswerkzaamheden omvat die niet bestaan in het overeenkomstige beroep in de lidstaat van oorsprong van de aanvrager, in de zin van artikel 4, § 2, van de richtlijn, en waarvoor een opleiding in België vereist is die betrekking heeft op vakken die wezenlijk verschillen van die welke vallen onder het bekwaamheidsattest of de opleidingstitel die de aanvrager overlegt.
Indien de minister of de ambtenaar die hij hiertoe heeft aangewezen gebruik maakt van de mogelijkheid voorzien in het eerste lid, moet hij de aanvrager de keuze laten tussen de aanpassingsstage en de bekwaamheidsproef.
Alvorens deze beslissing te nemen, en wanneer deze gebaseerd is op een van de wezenlijke verschillen bedoeld onder punt a) of b) van het eerste lid, gaat de minister of de ambtenaar die hij hiertoe heeft aangewezen, na of de door de aanvrager in het kader van zijn beroepservaring in een lidstaat of derde land verworven relevante kennis deze wezenlijke verschillen geheel of gedeeltelijk kan overbruggen.
§ 2. De beslissing bedoeld in paragraaf 1 wordt naar behoren gemotiveerd. De aanvrager krijgt volgende informatie:
1° het in België vereiste beroepskwalificatieniveau en het door de aanvrager behaalde beroepskwalificatieniveau volgens de onderverdeling in artikel 3 en
2° de wezenlijke verschillen bedoeld in paragraaf 1 en de redenen waarom deze verschillen niet kunnen worden gecompenseerd door de kennis, vaardigheden en competenties welke zijn verworven door beroepservaring of levenslang leren, en die met dat doel door een bevoegde instantie formeel zijn gevalideerd.
Art. 16. Ten behoeve van de controle van de beroepskennis, -vaardigheden en -competenties van de aanvrager in het kader van de bekwaamheidsproef, stelt de bevoegde Belgische autoriteit, op basis van een vergelijking tussen de in België vereiste opleiding en de opleiding die de aanvrager heeft genoten, een lijst op van de vakgebieden die niet afgedekt worden door het diploma of de opleidingstitel(s) waarover de aanvrager beschikt.
Bij de bekwaamheidsproef moet in aanmerking worden genomen dat de aanvrager in de lidstaat van oorsprong of herkomst een gekwalificeerde beroepsbeoefenaar is. De proef heeft betrekking op vakgebieden die moeten worden gekozen uit deze die op de lijst staan en waarvan de kennis een wezenlijke voorwaarde is om het beroep in kwestie in België te kunnen uitoefenen. Deze proef kan ook betrekking hebben op de kennis van de deontologie die in België op de betrokken activiteiten van toepassing is.
De minister of de ambtenaar die hij hiertoe aangewezen heeft bepaalt de nadere regelingen voor de bekwaamheidsproef, de vakken waarop deze proef betrekking heeft in functie van de wezenlijke verschillen die zijn geconstateerd, alsook de status die de aanvrager die zich op de bekwaamheidsproef in België wil voorbereiden heeft.
De aanvrager wordt in de gelegenheid gesteld de bekwaamheidsproef af te leggen binnen een termijn van zes maanden na de beslissing waarbij hem dergelijke bekwaamheidsproef is opgelegd.
Art. 17. De nadere regels voor de aanpassingsstage en de beoordeling alsmede de status van de stagiair worden door de minister of de ambtenaar die hij hiertoe aangewezen heeft vastgesteld.
HOOFDSTUK IV. - Talenkennis
Art. 18. De begunstigden van de erkenning van beroepskwalificaties moeten beschikken over de kennis van het Nederlands, het Frans of het Duits.
De minister of de ambtenaar die hij hiertoe aangewezen heeft kan een controle opleggen op de naleving van de verplichting bedoeld in het eerste lid als er ernstige en concrete twijfel bestaat of de beroepsbeoefenaar over voldoende talenkennis beschikt voor de beroepswerkzaamheden die hij wil uitoefenen.
Deze controle wordt slechts uitgevoerd na de erkenning van een beroepskwalificatie.
Elke controle van talenkennis dient evenredig te zijn met de uit te oefenen activiteit.
HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen
Art. 19. Het koninklijk besluit van 25 december 2017 tot gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2005/36/EG van het Europees parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van de beroepskwalificaties voor het uitoefenen van de activiteiten zoals voorzien in de wet van 2 oktober 2017 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid wordt opgeheven.
Art. 20. Onze minister die Binnenlandse Zaken onder zijn bevoegdheid heeft is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, op 5 januari 2021.
FILIP
Van Koningswege :
De Minister van Binnenlandse Zaken, Institutionele Hervormingen en Democratische Vernieuwing,
A. VERLINDEN