Publicatie : 2012-12-31 Numac : 2012000737
|
FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN |
27 DECEMBER 2012. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de retributies bedoeld in artikel 20 van de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid
ALBERT II, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op het koninklijk besluit van 8 februari 1999 tot vaststelling van de retributies bedoeld in artikel 20 van de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten;
Gelet op de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid, artikel 20;
Gelet op de wetten van de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen door de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd door de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat de dringende noodzakelijkheid wordt gemotiveerd door het feit dat de retributies verschuldigd in het aanslagjaar voor de uitoefening van activiteiten in dat jaar gebaseerd zijn op de cijfers van het voorbije jaar. De retributies van bewakingsondernemingen en beveiligingsondernemingen voor 2013 worden aldus berekend op basis van hun activiteiten in 2012 en zijn verschuldigd voor de uitoefening van activiteiten vanaf 1 januari 2013. Bovendien dient benadrukt te worden dat bepaalde diensten vanaf 1 januari 2013 retributieplichtig worden en dit voorafgaand aan de publicatie van het besluit nog niet zijn.
Dat een publicatie en inwerkingtreding van de nieuwe tarieven en berekeningswijze van de retributies verschuldigd door de sector van de private en bijzondere veiligheid vereist is;
Dat de bepalingen van het besluit voor het eerst toegepast zullen worden voor de retributies dewelke verschuldigd zijn in het jaar 2013;
Dat de reglementaire basis die deze nieuwe tarieven en berekeningswijzen bepaalt evenals nieuwe diensten retributieplichtig maakt, in werking dient te treden vóór het aanslagjaar;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 4 oktober 2012;
Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 20 december 2012;
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1. In het kader van de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° De wet : de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid;
2° Bewakingsonderneming : de onderneming, bedoeld in artikel 1, § 1 van de wet;
3° Beveiligingsonderneming : de onderneming, bedoeld in art. 1, § 3 van de wet;
4° Dienst : de interne bewakingsdienst, bedoeld in artikel 1, § 2 van de wet en de veiligheidsdienst, bedoeld in artikel 1, § 11 van de wet;
5° Onderneming voor veiligheidsadvies : de onderneming, bedoeld in artikel 1, § 6 van de wet;
6° Opleidingsinstelling : de instelling bedoeld in artikel 1, § 8 van de wet;
7° Cursist : de persoon die gedurende het afgelopen kalenderjaar ingeschreven was voor het volgen van een in uitvoering van de wet gereglementeerde opleiding, met uitzondering van de opleidingen voor het bekomen van een bijscholingsattest en een attest schietoefeningen;
8° Vergunde activiteit : de afzonderlijk opgesomde activiteiten bedoeld in art. 1, § 1, eerste lid van de wet;
9° Erkende activiteit : de activiteit, bedoeld in art. 1, § 3 van de wet, afzonderlijk erkend voor systemen en centrales enerzijds bestemd om misdrijven tegen personen of goederen te voorkomen of vast te stellen en anderzijds om brand, gaslekken of ontploffingen te voorkomen of vast te stellen;
10° Identificatiekaart : de kaart, bedoeld in art. 8, § 3 van de wet;
11° Lopende identificatiekaart : de identificatiekaart die voor 31 december van het afgelopen kalenderjaar was uitgereikt aan de dienst en waarvan, hetzij, de vervaldatum op 31 december van het afgelopen kalenderjaar niet is bereikt, hetzij op 31 december van het afgelopen kalenderjaar niet werd teruggestuurd aan de administratie bij toepassing van art. 15 van het koninklijk besluit van 26 september 2005 betreffende de modaliteiten voor de toekenning, de geldigheidsduur, de weigering en de vernietiging van de identificatiekaart en de procedure inzake veiligheidsonderzoeken;
12° Neutralisatiesysteem : het systeem, bedoeld in art. 5, § 2 van het koninklijk besluit van 7 april 2003 houdende regeling van bepaalde methodes bij het toezicht op en de bescherming van warden en betreffende de technische kenmerken van de voertuigen voor waardevervoer;
13° Verpakkingsproduct : het product bedoeld in het ministerieel besluit van 3 juni 2010 tot bepaling van de modaliteiten voor de conditionering van de biljetten in containers die zijn uitgerust met een neutralisatiesysteem.
Art. 2. Het bedrag van de jaarlijkse retributie aangerekend aan een bewakingsonderneming wordt vastgesteld op 500 euro per vergunde activiteit, vermeerderd met een heffing van 2,4 o/oo op de omzetschijf van het laatst afgesloten boekjaar hoger dan 50.000 euro.
Art. 3. Het bedrag van de jaarlijkse retributie aangerekend aan een beveiligingsonderneming wordt vastgesteld op 500 euro per erkende activiteit, vermeerderd met een heffing van 1,8 o/oo op de omzetschijf van het laatst afgesloten boekjaar hoger dan 50.000 euro, met een maximum van 25.000 euro.
Indien een beveiligingsonderneming tevens onderworpen is aan de retributie, bedoeld in artikel 2, wordt het bedrag van de jaarlijkse retributie voor haar beveiligingsactiviteiten vastgesteld op 500 euro per erkende activiteit.
Art. 4. Het bedrag van de jaarlijkse retributie aangerekend aan een dienst, wordt vastgesteld op 500 euro per vergunde activiteit, vermeerderd met een heffing van 0,5 euro per lopende identificatiekaart.
Indien het maatschappelijk doel van de organisatie of de onderneming waarvan de interne bewakingsdienst deel uitmaakt cultureel van aard is of zich bevindt in de welzijns-, zorg- of gezondheidssector, bedraagt de retributie 500 euro per vergunde activiteit, ongeacht het aantal lopende identificatiekaarten.
Art. 5. Het bedrag van de jaarlijkse retributie aangerekend aan een onderneming voor veiligheidsadvies wordt vastgesteld op 700 euro.
Art. 6. Het bedrag van de jaarlijkse retributie aangerekend aan een opleidingsinstelling wordt vastgesteld op 30 euro per cursist indien door de opleidingsinstelling voor de cursist geen inschrijvingsgeld is gevraagd en op 80 euro per cursist indien voor de cursist wel inschrijvingsgeld is gevraagd.
Art. 7. Ter dekking van de administratieve onkosten :
1° moeten bewakingsondernemingen, ondernemingen voor veiligheidsadvies, interne bewakingsdiensten en veiligheidsdiensten ter gelegenheid van de eerste aanvraag van elke afzonderlijke vergunning 1000 euro betalen;
2° moeten beveiligingsondernemingen en opleidingsinstellingen ter gelegenheid van de eerste aanvraag van elk afzonderlijke erkenning 1000 euro betalen;
3° moeten opleidingsinstellingen ter gelegenheid van de eerste aanvraag van de erkenning van elke afzonderlijke opleidingscursus en van de erkenning van elke afzonderlijke lesgever respectievelijk 500 euro en 250 euro betalen;
4° moet de aanvrager van een identificatiekaart per aanvraag 20 euro betalen;
5° moet de aanvrager ter gelegenheid van de eerste aanvraag tot erkenning van een neutralisatiesysteem en van een verpakkingsproduct 1000 euro betalen;
6° moet de aanvrager van een bewakingslijst en van een bewakingsregister, zoals bedoeld in artikel 27 van het koninklijk besluit van 15 maart 2010 tot regeling van bepaalde methodes van bewaking, 0,25 euro per bewakingslijst en 14,50 euro per bewakingsregister betalen;
7° moet de aanvrager van een voertuigkenteken, zoals bedoeld in artikel 10 van het koninklijk besluit van 15 maart 2010 tot regeling van bepaalde methodes van bewaking, 5 euro per sticker betalen;
8° moet de aanvrager van een embleem zoals bedoeld in artikel 8, § 1 van de wet, 0,15 euro per embleem betalen.
Art. 8. De retributie, bedoeld in de artikelen 2 tot en met 6, is verschuldigd voor elk geheel of gedeelte van een kalenderjaar waarin de onderneming, de dienst of de opleidingsinstelling over, naargelang het geval, een erkenning of een vergunning beschikt om de betrokken activiteit uit te oefenen.
De overnemer van een andere vergunde of erkende onderneming of van een opleidingsinstelling, is retributieplichtig voor de door de overgenomen onderneming of dienst nog verschuldigde retributies.
Art. 9. De omzet, bedoeld in de artikelen 2 en 3, is het omzetcijfer zoals vermeld in het activiteitenverslag dat betrekking heeft op de activiteiten van het jaar dat het jaar van de retributie voorafgaat van de betrokken onderneming, overgemaakt in uitvoering van artikel 14 van de wet.
Indien de onderneming in gebreke blijft haar activiteitenverslag tijdig over te maken of indien ze nalaat in het overgemaakte activiteitenverslag haar omzetcijfer te vermelden of indien blijkt dat de gegevens in de neergelegde jaarrekeningen het in het activiteitenverslag opgegeven omzetcijfer overtreffen, kan de administratie beslissen de retributie te berekenen op de bruto toegevoegde waarde, vermeld in de meest recent neergelegde jaarrekeningen.
Art. 10. De retributie moet betaald zijn uiterlijk 2 maanden, nadat de retributieplichtige van het te betalen bedrag van de retributie op de hoogte is gebracht.
De betaling geschiedt door middel van overschrijving op de bankrekening 679-2005794-28, met vermelding van de mededeling opgegeven in de aanslagbrief.
Indien de onderneming in gebreke blijft de verschuldigde retributies of administratieve onkosten te betalen, kan de administratie beslissen de aanvragen met betrekking tot de onderneming niet te behandelen.
Art. 11. De bepalingen van artikelen 2 tot 6 van dit besluit zullen voor het eerst toegepast worden voor de retributies die verschuldigd zijn in het jaar 2013.
Art. 12. Het koninklijk besluit van 8 februari 1999 tot vaststelling van de retributies bedoeld in artikel 20 van de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten wordt opgeheven.
Art. 13. Dit besluit treedt in werking de dag van zijn bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.
Art. 14. Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 27 december 2012.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Binnenlandse Zaken,
Mevr. J. MILQUET